De hotspots van achttiende-eeuws Parijs. Lekker weg in de jaren dertig. Haute cuisine in de Middeleeuwen. Trends zijn van alle tijden. Culinaire avonturen, mode, wonen en uitgaan door de eeuwen heen.
Vader Cats hief zijn wijsvinger nog maar eens. `Sorghelijc’ voor zwangere vrouwen, dat was het, al dat getroetel en gezoen met schoothonden. Een tijdgenoot, dominee J.F. Martinet, was het gloeiend met hem eens. `Lediglopers’ noemde hij de juffershondjes, en hij benadrukte dat je er helemaal niets aan had. Die beestjes aten, dronken en blaften alleen maar.
Veel effect hadden de waarschuwingen van de twee wijze mannen niet. In de zeventiende eeuw was de hond als metgezel allang niet meer weg te denken. De hogere kringen kónden niet meer zonder hun trouwe dieren; prins Willem II had in 1649 maar liefst veertig brakken, zes windhonden en zes spillioenen. De hond was nodig voor de jacht, voor het bewaken van het erf, maar bovenal voor de gezelligheid en het zo broodnodige vertrouwelijke gesprek. Een rashond gaf bovendien status. Wie een windhond – `windje’ – aan zijn zijde had, werd zonder omhaal ingedeeld bij de hogere klasse; wie in de kerkbanken zat met een minder voor de jacht geschikte kees, poedel of dwergspaniël op haar arm of boezem, was een echte dame.
Rashonden kon je niet zomaar overal kopen. Ze waren aangenaam schaars en werden speciaal gefokt in adellijke kennels. Kosten noch moeiten werden gespaard om een speciale hond in huis te krijgen. Willem I, prins van Oranje, liet een stel Franse honden, zogenoemde chiens couchants, van Orange overbrengen naar Breda. Ze waren zes weken onderweg.
Het gewone volk kon de hondenrassen van de adel uiteraard niet bekostigen. Voor een populaire windhond moest in de zeventiende eeuw grof geld worden neergeteld. Daarbij waren rashonden niet alleen duur in aanschaf, maar ook in onderhoud. De beesten kregen beter te eten dan het personeel; een menu van gebraden vlees, melk en wit brood was geen uitzondering. Wie veel honden had, zat goed in de slappe was, dat wist iedereen. Geen wonder dat rijke Hollanders graag meerdere trouwe vrienden bezaten. Isabella Clara Eugenia (1566-1633), dochter van Filips II en regentesse van de Zuidelijke Nederlanden, overdreef het misschien een beetje. Zij liet zich portretteren met 34 honden, en zorgde ervoor dat alle namen van haar lieverds op het schilderij kwamen te staan. De infanta, die zich ook nog eens liet schilderen met twee minuscule aapjes, had geen kinderen; de gouvernante werd ingezet voor Piramello, Floeabel en al die 32 andere dieren.
Je laten portretteren met je geliefde hond was op zich niets bijzonders in de tijd van Jan Steen, Paulus Potter en Abraham Hondius. Soms werd er meer geld uitgegeven aan een portret van de baas en zijn hond dan aan eentje van mevrouw. Maar dat honden op talloze schilderijen en prenten uit de zeventiende eeuw staan afgebeeld, heeft er ook zeker mee te maken dat de hond behalve een prominent gezinslid in hogere kringen ook een geliefd symbool was voor insinuaties op het seksuele vlak.
Op zeventiende-eeuwse schilderijen waar heren met honden dames tegenkomen, is er vaak meer aan de hand dan een toevallige ontmoeting. Op Philips Wouwermans Landschap met ruiter (1641) wordt een edelman te paard vergezeld door drie windhonden, waarvan er een zijn behoefte zit te doen. En dat is niet zomaar. Wouwermans poepende hond verwijst naar de losbandigheid die van zijn baasje wordt verlangd door de twee vrouwen die eveneens op het schilderij te zien zijn: een koppelaarster en een jonge, verleidelijke vrouw.
Van 29 juni t/m 27 oktober 2002 is er in het Haags Historisch Museum en het Teylers Museum in Haarlem een tentoonstelling te zien over het onderwerp `De hond en zijn baas’ (zie `Agenda’). Ter gelegenheid van beide tentoonstellingen verschijnt van de hand van Jori Zijlmans De hond & zijn baas – een geschiedenis van haat en liefde.
Dit artikel is exclusief voor abonnees