Verder heerste er binnen de detentiemuren een behoorlijke organisatie. Om overbevolking tegen te gaan werden gevangenissen regelmatig ‘gezuiverd’ door lokale magistraten. De situatie voor de gevangenen bleef zodoende leefbaar. Ook waren er talrijke dienstverleners en familieleden die de bewoners konden bezoeken om bijvoorbeeld eten te brengen of juridisch advies te geven, waardoor ze de band met de buitenwereld niet hoefden te verliezen. De kans op succesvolle reïntegratie bleef.
In de eeuw die volgde werd de stadsgevangenis een steeds vanzelfsprekender onderdeel van de stedelijke samenleving. Het was niet langer enkel een plaats om criminelen en dissidenten weg te stoppen om ze vervolgens aan hun lot over te laten. Naarmate het aantal gevangenen steeg, groeide niet alleen het aantal huizen van bewaring mee, maar werd ook nagedacht over de inrichting. Voorzieningen als kapellen, ziekenzalen, personeelsruimten en waterputten laten zien dat langdurige opsluiting geen incident meer was, maar als serieuze aangelegenheid werd gezien. Arme gevangenen konden een beroep doen op een pro-deoadvocaat. Van pure verwaarlozing was nog zelden sprake.
Aan het eind van de veertiende eeuw waren stadsgevangenissen van plaatsen voor detentie, dwang en straf veranderd in centra waar reïntegratie, wereldrijk recht en volksliefdadigheid de ruimte kregen. Hoewel het natuurlijk beter was om er niet te belanden.
Guy Geltner
‘Het leven in de middeleeuwse gevangenis’ in: Madoc. Tijdschrift over de Middeleeuwen 4/2010
64 p. Uitgeverij Verloren € 8,-
Dit artikel is exclusief voor abonnees