Er komt een parlementaire enquête naar het functioneren van woningbouwcorporaties. Aanleiding zijn de perikelen bij Vestia, dat veel geld heeft verloren aan financiële derivaten. Cultuurpsycholoog en publicist Jos van der Lans, schrijver van Het rode geluk. Een geschiedenis van de Algemene Woningbouw Vereniging (2008), pleit voor een herwaardering van de uitgangspunten van de voormalige woningbouwverenigingen.
‘De ontstaansgeschiedenis van de corporaties gaat terug naar het begin van de twintigste eeuw. Om de verpaupering in arbeidersbuurten tegen te gaan werd in 1901 de Woningwet aangenomen. Het rijk stelde via de gemeenten goedkope leningen ter beschikking aan woningbouwverenigingen, zodat zij betaalbare nieuwe woningen konden bouwen voor mensen met een kleine beurs.
De verenigingen kwamen voort uit beroepsgroepen en maatschappelijke zuilen. In het bestuur zaten bewogen notabelen en geschoolde arbeiders. Dit waren vrijwilligers; hooguit waren er een penningmeester-secretaris en een paar opzichters en huurbodes in dienst. De leden waren de huurders. Zij betaalden contributie en vormden bewonerscommissies. Omdat de leden met elkaar de vereniging droegen, moest elke cent die werd uitgegeven worden verantwoord.
Dit systeem van corporaties was een typisch Nederlands voorbeeld van particulier initiatief, mogelijk gemaakt door de staat. Tot aan de Tweede Wereldoorlog werden in veel steden verouderde woningen gesloopt en vervangen door nieuwe woonblokken. Maar tijdens de Wederopbouw bleek deze praktijk te kleinschalig om effectief de woningnood te bestrijden. Er waren grotere prestaties nodig. De overheid begon met het financieren van heel nieuwe wijken, die werden verkaveld en verdeeld onder de corporaties. De verenigingen namen noodgedwongen steeds meer professionals in dienst, die langzaam vervreemdden van de leden.
Bovendien konden woningzoekenden zich niet meer inschrijven bij een corporatie, maar kwamen ze op een gemeentelijke wachtlijst terecht. Een katholieke corporatie kreeg daardoor bijvoorbeeld protestantse huurders toegewezen, die geen lid waren. Daardoor begon het verenigingskarakter te kraken. Het oorspronkelijke systeem werd uitgehold en corporaties begonnen steeds meer te lijken op verhuurbedrijven.
Deze verandering zette door in de jaren zeventig en tachtig, toen de overheid besloot tot ingrijpende stadsvernieuwing. Eind jaren tachtig kwam daar de bouw van Vinexwijken bij, waarvoor de overheid veel geld in het vooruitzicht stelde. Tegelijkertijd hadden corporaties vele miljarden schuld bij de overheid. Men heeft toen besloten beide zaken tegen elkaar af te strepen en de corporaties te verzelfstandigen.
De overheid was niet langer de goedgezinde bank van de corporaties, waardoor ze werden overgeleverd aan de financiële markten. Ze gingen sociale woningbouw financieren door elders geld te maken. Daarvoor moesten ze risico’s nemen. Steeds meer bestuurders begonnen zich te spiegelen aan de grote wereld van het vastgoed. Op zichzelf is dat niet zo erg, maar in een aantal gevallen liep het uit de hand. Al in 1994 ging een aantal corporaties in het oosten van het land met rentederivaten voor 100 miljoen het schip in. Dat was een signaal, waarvan men had kunnen leren. Dat is niet gebeurd.
De verenigingen werden in de jaren negentig massaal vervangen door stichtingen, terwijl het toezicht door de overheid niet goed op orde was. Een van de problemen van de verzelfstandiging was dat de corporaties het beheer hadden over zo’n 4 miljoen woningen. Dat is een gigantische publieke erfenis, waarmee men op een verantwoorde wijze had moeten omspringen. De parlementaire enquête zal daarom niet alleen moeten gaan over de problemen bij Vestia, maar in bredere zin moeten onderzoeken onder welke condities de verzelfstandiging van alle corporaties tot stand is gekomen en welke weeffouten zijn gemaakt.
Er is een mentaliteitsomslag nodig bij de corporatiebesturen. De oude filosofie dat elk dubbeltje dat ze beheren niet van henzelf is maar van hun huurders, is totaal verdwenen. De calvinistische voorzichtigheid die hoort bij het authentieke Nederlandse corporatiemodel, daar mag wel iets van terugkeren.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees