Eén religie voor alle Nederlanders, dat was tot 1848 het doel van de Nederlandse koningen. Dankzij de scheiding van Kerk en Staat konden geloofsminderheden emanciperen. Tegenwoordig willen rechts-liberale politici de laatste banden tussen overheid en religie doorsnijden.
Youth for Christ is in opspraak vanwege haar gesubsidieerde welzijnsprojecten in Amsterdam, Utrecht en Gouda. Volgens VVD-fractievoorzitter Mark Rutte gaat het om ‘religieuze activiteiten’ die ten onrechte met gemeenschapsgeld worden bekostigd. De scheiding van Kerk en Staat zou worden bedreigd.
Deze scheiding ontstond in Nederland in de tweede helft van de negentiende eeuw. Daarvóór bemoeide de staat zich intensief met het religieuze leven, zo blijkt uit het proefschrift van Emo Bos, Souvereiniteit en religie. Godsdienstvrijheid onder de eerste Oranjevorsten. Koning Willem I streefde naar één nationale, protestantse kerk. Een minister van Eredienst hield toezicht. Katholieke manifestaties op straat waren verboden en dominees die zich afscheidden van de Nederlandse hervormde kerk riskeerden gevangenisstraffen.
‘De invoering van de Grondwet van 1848 betekende een forse aanzet voor de scheiding van Kerk en Staat, en een nieuwe mijlpaal op weg naar godsdienstvrijheid,’ schrijft Bos. De scheiding van Kerk en Staat was dus niet bedoeld om een neutrale overheid te garanderen, maar om geloofsminderheden te beschermen tegen de willekeur van de staat. Niet neutraliteit, maar pluriformiteit is sindsdien de kernwaarde van het Nederlandse bestel.
Zo werkt de overheid op het gebied van zorg en welzijn samen met instellingen met een religieuze achtergrond. Het Leger des Heils ontvangt jaarlijks ruim 200 miljoen euro voor hulp aan onder meer daklozen, zwerfjongeren, ex-gedetineerden en ouderen. De discussie over Youth for Christ volgt deze organisatie ‘met belangstelling’, zegt Ed Bosma, directeur van de Stichting Leger des Heils Dienstverlening.
‘Zelf krijgen wij soms ook kritische vragen van subsidiegevers,’ zegt Bosma, ‘maar onze christelijke identiteit wordt niet als bedreigend ervaren.’ Volgens Bosma is dat te danken aan de professionaliteit van het Leger des Heils. ‘Wij helpen zonder onderscheid en zetten de vraag van de cliënt voorop. Als iemand binnen onze hulpverlening geestelijke bijstand wil van een imam, dan regelen we dat. Evangelisatie zit voor ons in een menslievende houding tegenover anderen, niet in openlijke woordverkondiging.’
In 1988 is de dienstverlening van het Leger des Heils ondergebracht bij vier aparte stichtingen, die werden losgekoppeld van het kerkgenootschap. ‘Zo wilden wij eventuele kritiek vóór zijn,’ zegt Bosma. ‘Wel vragen we van onze medewerkers een christelijke levensovertuiging. Daar zijn weleens klachten over ingediend bij de Commissie Gelijke Behandeling, maar die heeft ons in het gelijk gesteld.’
Als de overheid haar contract met levensbeschouwelijke zorg- en welzijnsorganisaties zou verbreken, dan worden volgens Bosma duizenden Nederlanders de dupe. Alleen al het Leger des Heils bedient jaarlijks 35.000 cliënten. ‘Je kunt niet alle zorg en hulp waardevrij aanbieden. Als christelijke, islamitische of antroposofische instellingen hun werk niet meer kunnen doen, ontstaat er een enge samenleving. Eerlijk gezegd kan ik me niet voorstellen dat Kerk en Staat volledig worden gescheiden. De Joods-christelijke cultuur zit ingebakken.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees