Het Nederlandse leger stelde zich na de Koude Oorlog behoudend en afwachtend op. Met succes.
Een paar maanden na de val van de Muur in 1989 besloot de Nederlandse defensietop dat de Koude Oorlog voorbij was. Daarom kreeg het leger een nieuwe hoofdtaak: crisisbeheersing en vredesoperaties. Voor de landmacht betekende dat een grote verandering, want die was ingericht op oorlogvoering en draaide voor een belangrijk deel op dienstplichtigen die maar beperkt uitzendbaar waren. Bovendien riepen politici om bezuinigingen op defensie, nu het grote gevaar uit de Sovjet-Unie geweken was.
Hoewel de wereld snel veranderde, probeerde de legerleiding alles zo veel mogelijk bij het oude te houden: ‛Voor de militaire top was de nieuwe politieke realiteit moeilijk te accepteren. Ze richtte zich op het beperken van de schade in de hoop op betere tijden,’ schrijft historicus en stafofficier luchtoptreden Roy de Ruiter in zijn proefschrift Breuklijn 1989. Door die opstelling kreeg minister Relus ter Beek de kans om tegen de wil van de landmacht in de dienstplicht op te schorten.
Tegelijkertijd gaf Ter Beek de legertop zijn zin door de structuur grotendeels intact te laten. Hoewel hij zelf vond dat het tijd was prioriteiten te stellen en legeronderdelen af te schaffen, gebeurde dat niet. Zo bleven de krijgsmachtonderdelen, de structuur en een belangrijk deel van de banen gehandhaafd, ook al was de rol van het leger totaal veranderd.