Het is druk in de imposante hoge ruimte van het Stadsarchief Amsterdam. Bezoekers schuifelen langs op het eerste gezicht vriendelijke plaatjes. Het zijn zwart-witfoto’s van kinderen. De meesten van hen poseren serieus, met strikken en nette kleren. Sommigen vallen op omdat ze lachen. Zoals Lea Stein, een paar maanden oud, uit Rotterdam. Ook Jacoba de Wilde, een mooi meisje van een jaar of vier, lacht naar de fotograaf. Van Regina Mondres, een baby die al kan zitten, is een vrolijke toeristische foto bewaard gebleven waarop ze klederdracht draagt.
Het zijn de jaartallen die de foto’s droevig maken, en hun plek. Bij alle foto’s staan een geboorte- en een sterfdatum. Ze zijn gegroepeerd naar de transporten waarmee de kinderen Westerbork verlieten op weg naar de vernietigingskampen, op tafels van tientallen meters lang. Bij elkaar zijn er bijna 3000 kinderfoto’s. De meeste geportretteerden zijn Joods – sommigen zijn van Roma- of Sinti-afkomst; het verschil is niet te zien. In totaal werden bijna 18.000 kinderen gedeporteerd. Slechts een heel klein deel kwam terug.
De expositie zit overzichtelijk in elkaar. Het gaat om de foto’s. Aanleiding is het verschijnen van het boek In Memoriam van Guus Luijters en Aline Pennewaard, een dik boek met de namen van gedeporteerde kinderen, en voor zover mogelijk ook hun foto’s. Die zijn nu ook te zien in het Stadsarchief.
Behalve de foto’s in de ontvangsthal is er nog een kleine zaal. Van vijftien kinderen wordt hier het korte levensverhaal verteld, en er liggen enkele van hun bezittingen. Op de glazen wanden zijn alle kindernamen geschreven. In de filmruimte van het archief kan men kijken naar Herinneringen aan een vermoord kind.
Waarom zou men deze tentoonstelling bezoeken? Redenen genoeg om niet te gaan. Blijven de foto’s nog wat abstract, bij de verhalen slaat het verdriet toe. Zo is er het dagboek dat Lienekes moeder bijhield voor haar dochter. Op de eerste bladzij: ‘Lieve Lieneke, wanneer je dit boekje gaat lezen, ben je al een groot meisje.’
Alle verhalen lopen hier slecht af, lichtpuntjes zijn er nauwelijks. Beklemmend zijn de gebeurtenissen ook bezien door de ogen van vriendjes. Die vertellen erover in de film, zeventig jaar na dato. Feitelijk, droog, want zijn ze medeslachtoffer of medeschuldig? Een jongen uit Amsterdam-Zuid moest binnenblijven van zijn ouders. Er was een razzia. Een uur later mocht hij weer naar buiten. De tram met daarin opeengepakte Joden stond nog in de straat. Twee speelkameraadjes zag hij erin, een tweeling uit zijn klas. De jongen zwaaide maar.
Zeventig jaar later staan wij te kijken naar hun foto’s. Het is erg pijnlijk. Toch voelen veel mensen blijkbaar de behoefte om te gaan. Waarschijnlijk omdat de expositie is opgezet als een eerbewijs aan de kinderen als individu. Een vrouw naast me wijst een foto aan en vertelt haar metgezel: ‘Ik kwam binnen, en meteen liep ik tegen deze foto aan. Zonder te zoeken, alsof het zo moest.’
Heeft het zin, dit herdenken? Zeventig jaar later, met steeds minder mensen die de oorlog zelf meemaakten, is herdenken vast beter dan vergeten. Dit is een toepasselijke plek, midden in de stad waar veel van de verdwenen kinderen woonden. In dit archief is iets van hen bewaard. En de vriendjes van toen kunnen nu nog komen. Iedere dag is het druk.
In Memoriam. De gedeporteerde en vermoorde Joodse, Roma- en Sinti-kinderen 1942-1945
Stadsarchief Amsterdam
Vijzelstraat 32, Amsterdam. Tot en met 20 mei. Open: di-vr 10-17 uur, za & zo 11-17 uur. Info: 020-25 11 511 of www.stadsarchief.amsterdam.nl
Dit artikel is exclusief voor abonnees