De strijd tegen het water is een ‘culturele constructie’, die Nederland een identiteit gegeven heeft. Dit betoogt Lotte Jensen in haar oratie Wij tegen het water, die als boekje is uitgegeven.
Tot ver over de grenzen is de Nederlandse strijd tegen het water spreekwoordelijk. Een Amerikaanse schrijfster verzon in de negentiende eeuw bijvoorbeeld de archetypische Nederlander Hansje Brinker, die zijn vinger in de dijk stak. Jensen onderzocht de herinneringscultuur rondom dijken, polders, waterwerken en overstromingen, en kwam tot de conclusie dat de strijd tegen het water al in de vroegmoderne tijd werd ingezet ter promotie van de Nederlandse identiteit. ‘Vooraanstaande Amsterdammers en Rotterdammers richtten hulpcomités op toen in 1740-1741 het rivierengebied in het oosten overstroomde. De achttiende-eeuwse historicus Jan Wagenaar sprak toen al van een “Neêrlandsche bermhertigheid”, die feitelijk de grenzen van de provincies oversteeg.’
Maar van ‘nationalisme’ was toen nog geen sprake, benadrukt Jensen. ‘Wel van een bovenlokale solidariteit en betrokkenheid met de slachtoffers. In de loop van de achttiende eeuw zie je de betrokkenheid steeds meer nationale vormen aannemen.’
Lodewijk Napoleon, de eerste Nederlandse koning, gebruikte de strijd tegen het water als een nationaal bindmiddel. ‘Tijdens zijn korte regeerperiode vonden er enkele grote rampen plaats, die hij aangreep om zijn rol als nationaal symbool te verstevigen. Dit ging vrij ver. De koning liet slachtoffers van de buskruitramp in Leiden van 1807 overbrengen naar zijn paleis om ze daar te laten verzorgen. In Gorinchem stond hij in 1809 tijdens overstromingen de bevolking bij, om ze moed in te spreken.’
Volgens Jensen biedt de verwerking van een ramp, zoals een overstroming, achteraf mogelijkheden tot mythevorming in de vorm van schilderijen, gedichten en liederen. Zo ontstaat een patroon: ‘Het beeld van een vorst die getroffen gebieden bezoekt is later gekopieerd door Willem III en door Beatrix in 1995, toen ze met kaplaarzen aan de overstroomde gebieden in Limburg bezocht.’