Ze kregen te weinig slaap, gingen niet naar school en hun handen kwamen tussen de machines. Toch bestond er lang geen bezwaar tegen de inzet van kinderen in fabrieken en andere vormen van kinderarbeid. Pas in de loop van de negentiende eeuw veranderde dat.
Twaalf jaar was mijn oma toen in 1909 de schooldeur definitief achter haar dichtsloeg en ze zich de volgende ochtend om zeven uur meldde bij een Leidse koekfabriek. Ze was niet langer leerplichtig en de schamele centen die ze ging verdienen vormden een meer dan welkome aanvulling op het karige gezinsinkomen. Ik heb haar hier nooit over horen klagen en ze was zelfs dankbaar dat ze als gevolg van de leerplichtwet van 1901 zes jaar lager onderwijs had genoten – dat was aanzienlijk meer dan haar ouders hadden gehad. Hoewel wetten een einde moesten maken aan de ergste misstanden, leek Nederland een eeuw geleden in veel opzichten op een ontwikkelingsland. Kinderarbeid was een van die kenmerken.
In alle pre-industriële samenlevingen is kinderarbeid een veelvoorkomend verschijnsel. Een groot deel van de bevolking verdient zo weinig dat kinderen moeten worden ingezet om ervoor te zorgen dat er genoeg geld is om te overleven. Het gaat vooral om werk in de landbouw, werkplaatsen van ambachtslieden, de huisnijverheid of de huishouding van welgestelde burgers. Deze traditionele kinderarbeid werd eeuwenlang gezien als een gegeven, als iets dat er nu eenmaal was. Pas met de opkomst van de moderne, grootschalige industrie begonnen sommigen kinderarbeid te zien als een probleem.
In textielfabrieken werken kinderen vanaf zes jaar veertien uur per dag
Het beeld ontstond zelfs dat kinderarbeid vooral het gevolg was van de Industriële Revolutie. Daardoor kwamen er immers door stoommachines aangedreven fabrieken, waar de ambachtelijke productie werd overgenomen door gevaarlijke en in razend tempo werkende machines. Voor dit werk was geen grote lichaamskracht of jarenlange scholing noodzakelijk, zodat ook vrouwen en kinderen ingezet konden worden. En omdat de concurrentie moordend was zouden fabrikanten de voorkeur geven aan deze arbeidskrachten, die aanzienlijk goedkoper waren dan volwassen mannen. In Die Lage der arbeitenden Klasse in England (1845) beschreef Friedrich Engels dit proces van ‘substitutie’. Ook de Nederlandse arts Samuel Coronel constateerde in 1861 dat kinderarbeid in fabrieken ‘eene der schaduwzijden van de invoering des stoomwerktuigs’ was.
Kinderarbeid was schadelijk
In landen waar de Industriële Revolutie vroeg op gang kwam – dus in Groot-Brittannië, maar ook in Frankrijk en België – leidde de komst van grootschalige mijnen en fabrieken inderdaad tot enorme misstanden. Bekend zijn de verhalen van zesjarige kinderen die wagens met steenkool door nauwe mijngangen moesten slepen, terwijl kleuters van vier de veiligheidsdeuren tussen de verschillende gangen en schachten bedienden. Ook in de gigantische textielfabrieken werkten kinderen vanaf zes jaar veertien uur per dag, zes dagen in de week, tussen levensgevaarlijke machines.

