Home Karwan Fatah-Black: ‘In mijn discipline is het not done om scherpe morele oordelen te vellen’

Karwan Fatah-Black: ‘In mijn discipline is het not done om scherpe morele oordelen te vellen’

  • Gepubliceerd op: 16 mei 2019
  • Laatste update 18 apr 2023
  • Auteur:
    Bas Kromhout
  • 12 minuten leestijd
Karwan Fatah-Black: ‘In mijn discipline is het not done om scherpe morele oordelen te vellen’

Historicus Karwan Fatah-Black kijkt in zijn nieuwste boek Sociëteit van Suriname naar de Nederlandse kant van de koloniale relatie. Hij sluit zo aan bij de allernieuwste trend. Waar onderzoekers de afgelopen jaren steeds meer oog hebben gekregen voor de onderdrukte groepen in de kolonies, richten zij hun blik nu ook weer op het moederland. ‘Het gaat om de vraag wat slavenhandel en slavernij hebben betekend voor de koloniserende landen.’

Wat was de Sociëteit van Suriname?

‘Een onderneming die deze kolonie bestuurde van 1683 tot 1795. De meeste mensen denken dat de West-Indische Compagnie dat deed. De WIC was weliswaar de enige organisatie in de Republiek die van de Staten-Generaal in het Atlantisch gebied handel mocht drijven en kolonies mocht stichten, maar had daar niet de middelen toe en eigenlijk ook niet de ambitie. Dus richtte men een systeem in van patroonschap, waarbij particulieren kolonies konden verwerven. Dat was vooral populair in het midden van de zeventiende eeuw. Ook provinciale en stedelijke overheden investeerden in koloniale projecten. De Sociëteit van Suriname was een samenwerkingsverband van de WIC, het stadsbestuur van Amsterdam en de familie Van Aerssen van Sommelsdijck, die alle drie een even groot aandeel in het bestuur hadden. De hoofdzetel was in Amsterdam.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Een andere populaire misvatting, zo schrijft u in uw boek, is dat het de Nederlanders om handel te doen was.

‘Ja, want er was in de achttiende eeuw praktisch geen handel meer tussen Nederland en de inheemse bevolking van Suriname. Plantage-eigenaren verscheepten de producten van hun plantages naar de Republiek en pas dan werden ze verkocht of verhandeld. De Sociëteit van Suriname gaf geen prioriteit aan handeldrijven, maar aan het organiseren van de productie en de instandhouding van een deeltje van het Nederlandse imperium. Het geld werd door de Sociëteit binnengehaald door belasting te heffen. En de hele begroting ging op aan oorlog voeren tegen inheemsen, marrons [van plantages weggevluchte slaven, red.] en Europese concurrenten.’

‘De Sociëteit van Suriname was een samenwerkingsverband van de WIC, het stadsbestuur van Amsterdam en de familie Van Aerssen van Sommelsdijck’

Speelde nationaal prestige een rol?

‘Het ging meer om persoonlijk prestige van bestuurders en om provincies en steden die elkaar beconcurreerden. In de bronnen kom je weinig tegen dat duidt op nationale trots. Het koloniale project in Suriname werd met economische argumenten goedgepraat: “Dit is goed voor de welvaart van de ingezetenen.” Er is in de Republiek opvallend weinig kunst en literatuur geproduceerd die verwijst naar Suriname. Tussen 1718 en 1763 verscheen er zelfs geen enkel boek over de kolonie. De interesse was dus beperkt. Andersom waren de kolonisten niet erg loyaal aan het moederland. Ze werden uit heel Europa aangetrokken en het maakte hun eigenlijk niet uit welke mogendheid het voor het zeggen had, als die hun belangen maar goed behartigde. Zo niet, dan kon het gebeuren dat kolonisten de weg vrijmaakten voor een Engelse of Franse overname, zoals is gebeurd in de Nederlandse kolonie Berbice.

Het publieke debat gaat tegenwoordig over het specifiek Nederlandse slavernijverleden, terwijl er in werkelijkheid geen duidelijke nationale kaders bestonden. De slavenhandelaren van de zestiende en zeventiende eeuw bedienden kolonies van allerlei verschillende Europese machten.

‘In de bronnen kom je weinig tegen dat duidt op nationale trots’

Het is dit jaar precies 400 jaar geleden dat het eerste schip met slaafgemaakte Afrikanen in Virginia arriveerde. Dat schip was Zeeuws, dus volgens het publieke verhaal hebben de Nederlanders de slavernij in de Verenigde Staten geïntroduceerd. Maar die bestonden toen nog niet. Bovendien werden er vóór 1619 al mensen vanuit Afrika als slaven naar de Amerika’s vervoerd. De Zeeuwse zeelui hadden de Afrikanen buitgemaakt bij een aanval op een Portugees slavenschip. En een paar dagen na hen kwam in Virginia een Engels schip met slaven aan.

Het is jammer dat het debat wordt beheerst door een eenzijdige focus op de Nederlandse identiteit, want de Afrikaanse diaspora is transnationaal en ook de verwerking van het slavernijverleden is iets wat speelt in alle landen rond de Atlantische Oceaan. We zouden veel meer van elkaar kunnen leren als we niet zo vasthielden aan grenzen.’

De tekst loopt door onder de afbeelding.

De eerste gouverneur van Suriname, Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck, circa 1680.

Uw boek heeft niettemin een Nederlands perspectief. Klinkt de laatste jaren niet juist de roep om verhalen te vertellen over de slachtoffers en het verzet?

‘Jazeker, en zulke verhalen zijn er gelukkig steeds meer. Maar inmiddels is weer een nieuwe beweging ingezet: terug naar het moederland. Het gaat hierbij om de vraag wat slavenhandel en slavernij hebben betekend voor de koloniserende landen. Een Nederlands voorbeeld is Mapping Slavery: een team onderzoekers brengt alle plekken in kaart die een relatie hebben met het slavernijverleden.

En oude Amerikaanse universiteiten onderzoeken welke rol zij hebben gespeeld. Zo is gebleken dat Georgetown University ooit 272 slaven verkocht om een gat in de begroting te dichten. Men is op zoek gegaan naar de nazaten en heeft excuses aangeboden. De studentenraad heeft nu besloten tot een heffing boven op het collegegeld van 27 dollar per jaar om een reparations– fonds op te richten. Universiteiten lopen voorop, en ik denk dat andere instellingen zullen volgen. Zowel de burgemeester van Zaanstad als die van Rotterdam heeft vorig jaar het kabinet opgeroepen excuses te maken. Rotterdam financiert onderzoek naar het eigen koloniale en slavernijverleden.

‘Oude Amerikaanse universiteiten onderzoeken welke rol zij hebben gespeeld’

Zelf ben ik geïnteresseerd in culturele sporen in Europa. Ik zou onderzoek willen doen naar de rol van stadhouder-koning Willem III, want door zijn toedoen raakten zwarte bedienden in de mode. Hij bracht dat gebruik vanuit de Republiek ook naar Engeland. Er zijn beschrijvingen van zijn intocht bij Brixham die beweren dat 200 Afrikanen van de plantages in Amerika met zwartvilten hoeden en witte veren de paarden begeleidden. Ook introduceerde Willem III als tuinelement de blackmoor sundial: een beeld van een Afrikaanse man die een zonnewijzer vasthoudt.’

Is de nieuwe focus op koloniale instituties en personen in het moederland vergelijkbaar met wat historici van de Tweede Wereldoorlog ‘dadergeschiedenis’ noemen?

‘Ik zie de bestuurders van de Sociëteit van Suriname niet als daders, maar als mensen die zich op afstand plaatsten van wat zich aan de andere kant van de oceaan afspeelde. Natuurlijk wisten zij wat er in Suriname gebeurde. Vreselijke dingen. Als ik soms in de archieven lees hoeveel mensen er op de plantages waren die één of twee handen misten. Het seksuele geweld. Het nog totaal onderbelichte onderwerp van kinderen in de slavernij. De situatie was echt niet te vergelijken met Europese arbeiders die ook af en toe een klap kregen. Wat men zich allemaal permitteerde met slaven werd ook in die tijd niet normaal gevonden. Maar wat maakt het uit om dat een misdaad te noemen? Helpt dat mij in mijn onderzoek?

Ik heb eens de inboedelinventaris van een plantagehouder in Suriname onderzocht. Het aantal microscopen en telescopen dat deze meneer had was indrukwekkend, net als zijn goedgevulde boekenkast. Echt een man van de Verlichting. Tegelijkertijd bezat hij, in een laatje van een kast, een zilveren slavenmerk met zijn initialen. Wat voor oordeel moet ik over zo iemand vellen?’

De tekst loopt door onder de afbeelding.

Hamer met een brandmerk, circa 1750-1850.

Over deze kwestie voeren ‘oorlogshistorici’ al jaren hevig debat. De een zegt dat moraliseren een goed begrip van het verleden in de weg staat. De ander vindt dat je het kwaad moet benoemen; anders verdwijnt het onderscheid tussen daders en slachtoffers.

‘In mijn discipline is het not done om scherpe morele oordelen te vellen. Dat is een erfenis van de oude school, en misschien moeten we die loslaten. Als je het kwaad niet veroordeelt, creëer je immers een sfeer van historische rechteloosheid: iemand kan iets vreselijks doen en ermee wegkomen. Tegelijk verplicht een hard oordeel over het verleden ook tot fundamentele kritiek op je eigen tijd.

Ik krijg maandelijks mailtjes of telefoontjes van nazaten van plantage-eigenaren die mij vertellen dat binnen hun families het verleden actief wordt verzwegen en verdraaid. Dan verzint men dat het familiefortuin is verdiend in de paardenhandel of iets dergelijks. Als iemand suggereert dat de familie zich rekenschap moet geven van de werkelijke achtergrond, worden de andere familieleden boos. Ik vind dat opmerkelijk. Je hoeft je niet schuldig te voelen over iets wat je zelf niet gedaan hebt, en toch is er veel schroom om er openlijk over te praten.’

Wat voor iemand was Cornelis van Aerssen van Sommelsdijck, de eerste gouverneur van Suriname?

‘Hij groeide op in stadhouderlijke kring, waar hij het speelkameraadje van de latere Willem III was. De vader en grootvader van Cornelis waren grote mannen in de Gouden Eeuw, en ik denk dat dat hem erg belastte, want het lukte hem niet hun succes te evenaren. Tijdens het Eerste Stadhouderloze Tijdperk koos Cornelis voluit de kant van Johan de Witt, zodat hij na het Rampjaar weer in het gevlei moest zien te komen bij de Oranjes. Dat viel natuurlijk niet mee. Een poging om net als zijn grootvader ambassadeur in Frankrijk te worden mislukte. Ook werd hem de toegang tot het ridderschap van Holland geweigerd, en dat moet een enorme klap zijn geweest. Suriname bood hem een uitweg.

‘In mijn discipline is het not done om scherpe morele oordelen te vellen’

Via kennissen in de slavenhandel diende zich de mogelijkheid aan om directeur van de Sociëteit en gouverneur te worden. Zijn vrouw, die van Franse adel was, zag er niks in en ging niet mee. Maar zelf ging hij er vol voor. Sinds Suriname in 1667 in opdracht van de Staten van Zeeland was veroverd op de Britten, was er voortdurend oorlog met de inheemse bevolking. De Zeeuwen wilden de kosten niet alleen dragen en daarom werd de Sociëteit opgericht. Van Sommelsdijck was vast van plan “recht en orde” te scheppen. Zodra hij in Suriname aankwam beval hij nieuwe campagnes om de inheemse bevolking te “pacificeren”. Ook liet hij grote groepen piraten aan de galg hangen. De Europese kolonisten waren volgens hem verwende kinderen, die van het vorige bewind te veel vrijheid hadden gekregen om zichzelf te besturen.

In 1688 kwam hij in conflict met zijn soldaten, omdat hij hen kortte op hun rantsoen én dwong om harder te bouwen aan verdedigingswerken. De soldaten weigerden en kwamen tot tweemaal toe verhaal halen bij de gouverneur. Op een gegeven moment stormde hij met een sabel zijn huis uit om ze een flinke klap te verkopen, en toen schoten ze hem dood.’

Verkeerde Suriname in constante staat van oorlog?

‘Zo zou je het kunnen zeggen. De Nederlanders wisten het inheemse verzet te breken, maar kregen het vervolgens aan de stok met groepen marrons. De ene marron-oorlog was nog niet beslecht, of de volgende brak alweer uit. Heel lang probeerde de Sociëteit te doen alsof de bestrijding van gevluchte slaven een zaak van de kolonisten zelf was. Maar die hielden dat niet vol en daarom moesten de bestuurders zelf ook financieel bijdragen. Dit leidde ertoe dat in 1750 de stadhouder ingreep. Hij stuurde een groot leger, maar wipte tegelijk eventjes de Politieke Raad uit het zadel en verving de gouverneur.’

De Nederlanders maakten in de achttiende eeuw gebruik van inheemse en vrije zwarte soldaten. Hoe leeft deze collaboratie voort in de Surinaamse herinnering?

‘Die mensen werden redi musu, roodmutsen, genoemd en dat is nog altijd een woord voor verrader. Maar ze hadden geen keus; zij waren slaven die werden uitgekozen om in een regiment te dienen. Ze profiteerden er wel van. Op momenten dat er niet gevochten hoefde te worden, hadden ze hun eigen grondjes waar ze gewassen verbouwden. Aan het eind van hun diensttijd waren ze vrij en kregen ze die stukjes grond in eigendom. Onderling was er sprake van een soort militaire verbroedering, en ze vereerden hun aanvoerder, Jurriaan de Friderici, die in 1792 gouverneur werd.

Omdat deze mensen vochten tegen de marrons en hielpen het racistische systeem in stand te houden, kun je hen collaborateurs noemen. Maar zij legden ook de fundamenten voor een vrije gemeenschap. Ze deden hun best om mensen in hun nabijheid te beschermen tegen slavernij, door hen vrij te kopen en voor hen ruimte vrij te maken op hun grondjes. Je kunt wel zeggen dat ze niet hadden moeten collaboreren, maar dan ben je weer bij diezelfde discussie over het morele vingertje.’

Uw boek bevat een voorwoord van burgemeester Femke Halsema van Amsterdam, vanwege de grote rol van die stad in de kolonisatie van Suriname. Verwacht u verdere stappen in de zin van compensatie of excuses?

‘In de eerste plaats is het van groot belang dat het geplande slavernijmuseum er komt. Los daarvan vind ik dat Amsterdam de verplichting heeft het eigen slavernijverleden nog beter uit te zoeken, zoals dat in Rotterdam nu wordt gedaan. Verder hoop ik heel erg dat families die bij de afschaffing van de slavernij in 1863 financiële compensatie hebben gekregen, fondsen creëren waaruit emancipatieprojecten voor nazaten van de slaafgemaakten kunnen worden betaald.’

Bas Kromhout is senior redacteur van Historisch Nieuwsblad.

Collegedag Koloniale geschiedenis

Dr. Karwan Fatah-Black is een expert in Nederlandse koloniale geschiedenis. Op vrijdag 13 september geeft hij een lezing op de Collegedag Koloniale geschiedenis over de groeiende schijn van recht en orde in het Surinaamse koloniale rechtssysteem, 1669-1869. Bezoek de website van de Collegedag Koloniale geschiedenis voor meer informatie en om u in te schrijven.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 6 - 2019