‘Zouden communisten ook naar de hemel gaan?/ Ik weet het niet; ik vrees van wel./ Als dat zo is, begint dus onze hel/ Daar in de hemel weer van voren af aan.’ Dit gedichtje werd midden jaren vijftig geschreven door Parool-journalist Simon Carmiggelt (1913-1987). In een andere poëtische uiting noemde hij intellectuelen die de ‘Derde Weg’ aanhingen, een soort middenweg tussen de Koude-Oorlogspartijen, ‘louche professoren’. Het was op het kilst van de Koude Oorlog. Carmiggelt, geliefd schrijver van een dagelijks cursiefje, stond bekend om zijn laconieke toon en zijn milde ironie. In zijn toen zeergewaardeerde, maar nu vergeten Kronkels deed hij verslag van zijn observaties van het Amsterdamse stadsleven.
Carmiggelts relativeringsvermogen (of misschien beter: zijn wens tot relativeren) verliet hem echter zodra het om politiek ging. Voor de voormalige verzetsman (en niet voor hem alleen) werd in de Koude Oorlog dezelfde antitotalitaire strijd gestreden als in de bezettingstijd.
Het voorbeeld illustreert dat de hedendaagse klachten over de toon van het integratiedebat historisch tamelijk kortzichtig zijn. Vergeleken met toen is die nu bepaald gematigd. Zelfs de felste critici van de multiculturele samenleving kenschetsen de aanwezigheid van moslims niet als een ‘hel’. Evenmin zou de huidige fractieleider van het CDA deze gelovigen betitelen als ‘antinationale vlegels’ aan wie wij ‘geen duimbreed mogen toegeven’, zoals KVP-fractieleider en politiek commentator van de Volkskrant C.P.M. Romme in 1948 deed over de CPN.
Nog meer dan het integratiedebat doortrok de Koude Oorlog alle sectoren van het bestaan. In 1951 werd het ambtenaren verboden lid te zijn van de CPN of aanverwante organisaties. Kunstenaars die optraden voor een communistisch publiek werden geboycot. De CPN had geen zendtijd. Bij de VARA stond de zwarte Amerikaanse zanger en Civil Rights-activist Paul Robeson op de lijst van verboden artiesten.
Na de watersnoodramp van 1953 werden de communisten uit de betreffende Kamercommissie gezet, omdat zij wellicht geheimen over onze dijken zouden doorbrieven. De Volkskrant sprak van het ‘graafwerk der rode mollen aan onze geestelijke fundamenten’; het sociaal-democratische Vrije Volk vergeleek communisten met ‘verraderlijke bisamratten die gangen in dijken graven’.
Opgegroeid in de Koude Oorlog als kind van een Waarheid-redacteur heb ik het allemaal ondervonden – een ervaring die ik niemand gun. Het is niet fijn om de vijand te zijn, temeer niet daar veel van die felbestreden vijanden buiten partijverband geen vlieg kwaad zouden doen. Maar dat zij meenden met de mensheid het beste voor te hebben maakt hun politieke geloofsovertuiging niet minder gevaarlijk. Integendeel. Bovendien kregen de communisten gezien de uitspraken die zijzelf zich permitteerden over anderen (‘Kapitalisme is fascisme’), simpelweg een koekje van eigen deeg. Zij waren geen onschuldige slachtoffers.
Dat het anticommunisme van de ondemocratisch gezinde Romme, die zich voor de oorlog had beijverd voor een verbod op vrouwenarbeid en zich tijdens de bezetting lafhartig had gedragen, generlei respect verdient, neemt niet weg dat het Westen het gelijk aan zijn kant had. Mede dankzij de onverzoenlijke toon van achtenswaardiger critici van het communisme dan Romme, onder wie veel ex-verzetslieden, is de Koude Oorlog beslecht in het voordeel van de vrije wereld.
Laat het debat dus vooral scherp blijven.
De grens ligt bij fysiek geweld. In 1956 steunde de CPN de Russische inval in Hongarije. Waarheid-redacteuren werden belaagd. Carmiggelt voegde zich bij de horde die het gebouw bestormde waar het communistische dagblad was gevestigd. Communistische gemeenteraadsleden werden overstemd met spreekkoren ‘Moskou, Moskou!’. Gezinnen van CPN’ers werden bedreigd. Ik mocht opeens niet meer zonder bescherming naar school lopen.
Met door cartoons gekwetste gelovigen heb ik geen medelijden. Met de continu beveiligde Geert Wilders wel.