In een nieuwe televisieserie spreekt Coen Verbraak met Molukkers over hun pijnlijke geschiedenis met Nederland. Ook zijn eerdere oral history-documentaires gaan vaak over controversiële onderwerpen, belicht door de ogen van direct betrokkenen. Ondanks de emoties leveren Verbraaks interviews vaak een opvallend genuanceerd beeld op. ‘Ik leerde tijdens mijn studie geschiedenis dat een medaille minimaal twee kanten heeft en soms wel meer.’
U maakte vier jaar geleden al een documentaire over de treinkaping door Molukkers bij De Punt in 1977. Is de nieuwe serie hiervan een uitvloeisel?
‘Het viel me op dat alle Molukkers met wie ik sprak die treinkapingen begrepen. Kijk, de gijzeling van de lagere school in Bovensmilde vinden de meesten ook niet kunnen. Dat je kinderen te grazen neemt. Maar bijna geen Molukker vindt dat die acties niet hadden gemogen. Ze geven de kapers eigenlijk groot gelijk. Vanuit Nederlands perspectief denk je dan: huh, hoezo? Dat was toch terrorisme? Ik heb er zelf ook nog wel moeite mee. Ik heb vaak gezegd: “Luister eens even, dit waren wel 51 mensen die part noch deel hadden aan jullie geschiedenis, en die werden drie weken in gijzeling gehouden. Dat kan toch niet?” Dan was het antwoord: “Het ging ook niet om die mensen, maar moet je kijken wat jullie ons hebben aangedaan!” Dat is een beetje de redenering, en die is voor de meeste Nederlanders moeilijk te volgen. Maar als je het vanuit hun standpunt bekijkt, en in een lange lijn plaatst, snap je het veel beter. Ik begrijp dat Molukse jongeren het niet konden aanzien dat hun ouders waren vertrapt door de Nederlandse regering en daar enorm onder leden.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Welk onrecht heeft Nederland hun aangedaan?
‘Zij hadden in het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger gediend en voor Nederland gevochten. Toen Soekarno aan de macht kwam, waren ze aan de verkeerde kant van de geschiedenis beland. Eigenlijk was er voor hen geen plek meer in Indonesië. Ze kregen het aanbod over te stappen naar het Indonesische leger, maar de meeste Molukkers wilden dat helemaal niet. Toen in april 1950 de Republiek der Zuid-Molukken (RMS) werd uitgeroepen, kwamen de zaken nog meer op scherp te staan. Zeker toen later dat jaar Indonesische troepen Ambon binnenvielen. Toen heeft Nederland gedacht: weet je wat, we halen ze een tijdje hiernaartoe en dan komt er misschien wel een oplossing. Dat kan ik nog best begrijpen. Want natuurlijk ging Den Haag na vier jaar dekolonisatieoorlog niet het conflict met Indonesië zoeken over die paar Molukse eilanden. Niemand zat te wachten op een nieuwe oorlog.’
Dat zouden de Verenigde Naties ook absoluut niet hebben geaccepteerd.
‘Nee, dus ik snap heel goed dat de Nederlandse regering dacht: we hebben hier niks over te vertellen. Maar wat er vervolgens is gebeurd, was een ramp. Er zijn 4000 Molukse KNIL’ers met hun gezinnen – 12.000 mensen in totaal – naar Nederland gehaald. De meesten konden niet hun familie meenemen, dus zij zagen hun vader en moeder, broers en zussen kleiner worden op de kade. Dat bleek voor velen een afscheid voor altijd. Toen ze in Nederland van de boot af kwamen kregen ze een stenciltje waarop stond dat ze waren ontslagen uit het leger.
Vervolgens huisvestte Nederland hen in kampen zoals Westerbork en Vught. Die heetten dan heel mooi Schattenberg en Woonoord Lunetten, maar in Westerbork leefden de mensen in de barakken waar de Joden ook hadden gezeten, en later de NSB’ers. Bovendien: Molukkers waren best bijgelovig. Die hadden het gevoel dat ze te midden van dolende zielen leefden. Iets waar wij met onze lompe koppen helemaal niet over nadachten. De eerste paar jaar mochten ze niet werken. Ze mochten niet eens het kamp uit, want de bedoeling was dat ze teruggingen. Zelf koken mocht ook niet, het eten kwam uit de gaarkeuken. Geen Moluks eten – nee, erwtensoep en zuurkool met worst. Dus die mensen waren dood- en doodongelukkig.
Op een gegeven moment zei de regering dat de Molukkers toch maar moesten blijven. Werden er wijken voor ze gebouwd en moesten ze uit de kampen. Dat wilden ze lang niet altijd, want als ze daaraan toegaven, erkenden ze dat ze nooit zouden teruggaan. Toen kwam de politie om de kampen schoon te vegen. Al die schokken bij elkaar opgeteld hebben de Molukkers behoorlijk geknakt. Ik kan me nu wel voorstellen dat die jongens van 20, 21 jaar dachten: nu gaan we even uit een ander vaatje tappen.’
Heeft Nederland aan de Molukkers een eigen staat beloofd?
‘Ik heb niet kunnen terugvinden dat Nederland dat zwart op wit heeft toegezegd. Ik denk dat geen politicus dat voor zijn rekening durfde te nemen. Ik vraag natuurlijk ook aan die mensen: “Wat had Nederland dan kunnen doen voor de RMS?” Ze hadden op z’n minst verwacht dat de regering het bij de VN voor hen opnam. Dan was er waarschijnlijk toch geen onafhankelijkheid gekomen, maar dan had Nederland in elk geval een poot uitgestoken.’
Premier Rutte suggereerde in 2018 dat Molukse oud-KNIL’ers voorheen niet erkend werden als veteranen. Dat klopte feitelijk niet. Is deze vergissing tekenend voor het narratief dat zij hebben gecreëerd?
‘Het is waar dat er aanvankelijk een soort zelfbeeld is ontwikkeld dat nogal leunt op slachtofferschap. Maar ze hebben daar voor een groot deel gelijk in. Wat de Molukse veteranen heel erg dwarszit, is dat zij recht menen te hebben op jarenlange achterstallige soldij. En sowieso was hun behandeling door Nederland in het algemeen buitengewoon grof en lomp. Dat gevoel van blijvend onrecht kan lang doorwerken. Aan de andere kant zeggen veel Molukkers: “Hoe het gegaan is, is verschrikkelijk, maar wij geloven in onze eigen kracht.” Bij de derde en vierde generatie zit zeker nog veel RMS-sympathie, maar ook een groot pragmatisme. Zij bekommeren zich om de Molukkers op de Molukken, maar zelf willen ze zich in Nederland ontplooien. Dus het narratief is zeker niet meer: “Ach, wat zijn we zielig.”’
Vanuit Indonesisch perspectief gezien waren deze mensen collaborateurs.
‘Zeker, zij waren natuurlijk de overlopers. Zij hebben met de bezetters samengewerkt. Dus vanuit de visie van de nationalisten waren de Molukkers behoorlijk verderfelijk. Bovendien waren het ook pittige vechters, waar de Javanen echt bang voor waren. Dat is overigens ook een interessante kwestie: waarom heeft Nederland zulke getrainde soldaten ontslagen? Je had ze zo in het leger kunnen opnemen. Daar speelde mogelijk toch ook iets van racisme een rol. De legertop was huiverig om zoveel Molukkers in één keer erbij te halen. Anders was het allemaal heel anders gegaan, zeggen ze.’
Dit is een fragment van een interview met Coen Verbraak in het aprilnummer van Historisch Nieuwsblad. Lees het volledige interview met Coen Verbraak hier, of bestel het aprilnummer in onze webshop.