Vrouwen die tijdens de Tweede Wereldoorlog collaboreerden met de bezetter, werden na de bevrijding geïnterneerd. De meesten mochten na een jaar zonder veroordeling naar huis, maar bleven onder toezicht van een reclasseringsambtenaar.
Wat was het doel van de reclassering? Wanneer vond de overheid dat ‘foute’ vrouwen waren veranderd in ‘goede’ vrouwen? Dat heeft historicus Lieke Speerstra uitgezocht op basis van een steekproef, waarover zij onlangs publiceerde in het Tijdschrift voor Geschiedenis.
Het merendeel van de vrouwen was lid van de NSB. Toch werd hun collaboratie, anders dan bij mannen, minder als een politiek vergrijp dan als een morele uitglijder beschouwd. Collaborerende vrouwen heetten eerder zwak dan slecht te zijn. Zij zouden zich hebben laten meeslepen door hun echtgenoten of door een adoratie voor mannen in uniform. Om de vrouwen weer op het rechte pad te krijgen, werd een stabiel gezinsleven voorgeschreven met een ‘goede’ man en een stel kinderen om voor te zorgen. Dat was ook in het nationale belang, want Nederland had behoefte aan gezond en politiek betrouwbaar nageslacht.
