Home Het zwaard van Cabeliau

Het zwaard van Cabeliau

  • Gepubliceerd op: 9 november 2006
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Maria van Haperen

Het verhaal over Cabeliau en zijn zwaard speelt zich af tijdens de succesvolle verdediging van Alkmaar tegen de Spanjaarden in 1573. Na moeizame beginjaren van de Opstand keren de kansen van Willem van Oranje en de gewesten Holland en Zeeland in hun strijd tegen koning Filips II.



Jacob Cabeliau (1527-1574), ook wel gespeld als Cabeljauw, Kabeljauw, Cabiliau of Babiliau, heer van Mulhem, was een Zuid-Nederlandse opstandeling in het leger van Willem van Oranje. Een jonkheer en een watergeus, volgens de overlevering een beminnelijke persoonlijkheid, moedig en standvastig, maar ook iemand die niet aarzelde om vrouwen en kinderen als levend schild te gebruiken en priesters terecht te stellen. Zijn daden worden in het Geuzenliedboek bezongen. 

Tot april 1572 mislukten de acties van Willem van Oranje tegen de Spanjaarden, en in zijn nood zocht hij toenadering tot de watergeuzen. Willem probeerde met de ongeregelde bende afspraken te maken, voor zover dat mogelijk was natuurlijk, want samenhang in de acties van de watergeuzen was nauwelijks te bekennen. De watergeuzen beloofden om te proberen in de zomer van 1572 een Hollandse of Zeeuwse stad te overmeesteren om daarvan een uitvalsbasis te maken. 
           
Daadkrachtig als ze waren gingen de watergeuzen vrijwel meteen tot actie over. Bij stormachtig weer voeren ze op 31 maart met een vloot van 26 schepen en 600 man sterk, onder aanvoering van de heer van Lumey en in zijn gevolg Jacob Cabeliau, de Maasmond binnen. Op 1 april gooiden ze bij Den Briel, op zoek naar beschutting, hun ankers uit. Spaanse troepen waren nergens te bekennen; de hertog van Alva had ze uit bezuinigingsoverwegingen teruggetrokken. Het stadsbestuur aarzelde om de watergeuzen toe te laten, waarop dezen de poorten van Den Briel ramden. Ze trokken de stad binnen en sloegen aan het plunderen. Oranjes eerste uitvalsbasis was in zijn naam veroverd, voordat hij daartoe opdracht had gegeven. 
           
Omdat Alva een Franse aanval verwachtte, stuurde hij geen troepen om Den Briel te heroveren. Daardoor slaagden de watergeuzen er in het voorjaar van 1572 in stad na stad achter Oranje te krijgen. Vlissingen (22 april), Enkhuizen (21 mei) en Dordrecht (23 juni) werden ‘geusgezind’ en de grote waterwegen in Holland en Zeeland kwamen onder hun controle: de Maas, de Rijn en ook de Zuiderzee. 
           
Veel steden openden de poorten zodra de geuzenvloot verscheen. De stadsbestuurders vreesden om afgezet te worden of durfden de strijd niet aan. Medemblik werd veroverd op 8 juni, en op 18 juni stemde de burgerij van Hoorn voor het binnenlaten van de geuzen. Op 20 juni trok een vijftal geuzenvendels, waaronder dat van Jacob Cabeliau, Alkmaar binnen. Ze bleven niet lang en trokken verder naar Edam en Monnickendam. Willem van Oranje stelde de Antwerpenaar Guillaume Mostart als gouverneur van Alkmaar aan.

Plundering
Alva zag de Franse dreiging in augustus 1572 wegvallen. De protestantse hugenoten, potentiële medestanders van de opstandige Nederlanden, werden in de Bartholomeüsnacht als machtsfactor uitgeschakeld, 20.000 van hen vonden de dood. Nu had Alva zijn handen vrij om te reageren op de rebellie in Holland en Zeeland. Hij dirigeerde zijn troepen naar het noorden: Bergen werd bedwongen; Mechelen, waar een bloedbad werd aangericht (oktober) volgde. Ook het noordoostelijk gelegen Zutphen werd, in een orgie van moord en doodslag, gestraft voor zijn opstandigheid. Als de Spanjaarden eraan kwamen, gaven veel steden zich liever meteen over. Maar dat veranderde vanaf de inname van Naarden, op 1 december 1572: deze stad capituleerde, maar toch werden 1100 burgers vermoord. Plundering door de watergeuzen was erg, maar alles was beter dan de Spanjaarden binnen de poorten laten. 

Een week na de uitmoording van Naarden sloegen de Spanjaarden hun tenten op voor Haarlem. Een zeven maanden durend beleg volgde, waarbij beide partijen qua geweld niet voor elkaar onderdeden. Afgehakte hoofden van katholieke Haarlemmers – Spaanse sympathisanten – stonden op de muren van de stad, terwijl boven de Spaanse belegeringsschansen de afgehakte hoofden getoond werden van Haarlem goedgezinde personen. Haarlem moest zich uiteindelijk gewonnen geven en werd gruwelijk gestraft. 
           
De volgende stad op het Spaanse lijstje was Alkmaar, een stad met in die jaren ongeveer 9000 inwoners. Omdat de polders in de zestiende eeuw nog niet drooglagen, was de stad bereikbaar voor zeeschepen en was hij van strategisch belang. De burgers hadden in april 1571 tijdens een korte inkwartiering al kennisgemaakt met de Spanjaarden. Niet tot hun genoegen – uitgevreten waren ze. 

Na een mislukte poging om Enkhuizen te verrassen besloten de Spanjaarden Alkmaar te belegeren. Willem van Oranje zond op 16 juli 1573 Diederik Sonoy en zijn kapiteins Jacob Cabeliau, Dirck Duyvel en Nicolaas Ruychaver met hun vendels naar Alkmaar. Ze kwamen uit de omgeving van Heiloo en Egmond, steden die in handen van de watergeuzen waren. Met de Spanjaarden in aantocht verzochten Cabeliau en Ruychaver het stadsbestuur van Alkmaar om toelating. Terwijl beide geuzenkapiteins met gouverneur Mostart naar het stadhuis liepen, werd er op ze geschoten – Mostart raakte gewond aan zijn been. Burgemeester Floris van Teylingen, zwager van de lijfarts van Willem van Oranje, hakte de knoop door en opende de Friesche Poort voor de geuzenvendels. Kort daarop luidden de alarmklokken en zocht iedereen een schuilplaats: de Spaanse voorhoede was gearriveerd en viel via de Kennemerpoort Alkmaar binnen. 

Ruychaver en Cabeliau slaagden erin deze Spaanse soldaten de stad uit te jagen, waarna de burgers de verdedigingswerken van de stad versterkten. Het duurde tot 21 augustus voordat Don Frederik, Alva’s zoon, de stad omsingelde. Maar hij kwam wel met veel soldaten, zo’n 6500, terwijl de geuzenvendels slechts 800 soldaten telden en met steun van 1800 burgers en boeren de stad moesten verdedigen.

Vergeefse stormloop
Tijdens de eerste schermutselingen vielen er slachtoffers in de stad. Sommige geuzenkapiteins en leden van de vroedschap raakten in paniek. Cabeliau en Van Teylingen bleven echter vastberaden. Cabeliau, geplaagd door hoge koorts, stuurde op 23 augustus een brief aan Sonoy met het verzoek om het land onder water te zetten. Op 12 september wierp Sonoy schansen op, waardoor geen Spaanse soldaten meer konden worden aangevoerd. De vijand groef zich in loopgraven voor de poorten in. In de vroege morgen van 18 september begonnen van daaruit de beschietingen. Via twee speciaal aangelegde bruggen, de een op mest en de ander op wijnvaten gebouwd, werd de aanval ingezet. 

De inwoners van Alkmaar verdedigden zich met hand en tand. Vrouwen hielpen bij het laden van de geweren en vanaf de muren werden kokend water, gesmolten lood, ongebluste kalk, brandende takken, hoepels van pek en stro, en een enorme hoeveelheid schroot, kogels en stenen naar beneden gegooid. Intussen namen twintig Spaanse kannonen vier uur lang de verdedigingswerken en poorten onder vuur. Het weer zat de Spanjaarden mee. De wind stond gunstig, de rook van het geschut woei richting stad en belemmerde het zicht van de verdedigers. Toch boekten de Spanjaarden weinig succes. Hun kanonskogels sloegen geen bres in de stadsmuur en ze forceerden geen enkele poort. Twee aanvallen werden afgeslagen. Tijdens de derde poging om met ladders en een stormloop de stadsmuur te bestijgen, zette Sonoy de sluizen openen, waardoor de Spaanse legerplaats onder water liep. De stormloop werd afgeblazen. 
           
Oranje had intussen aan de burgers van Alkmaar beloofd om op 28 september de dijken door te steken. Deze belofte, geschreven op een briefje dat verborgen zat in een polsstok, werd onderschept door de vijand. Don Frederik raadpleegde Alva. Bij dijkdoorbraken liepen zijn troepen het risico om te verdrinken. Vanaf 25 september zag de burgerij van Alkmaar de Spaanse troepen opbreken. Nog enkele schermutselingen volgden, maar op 8 oktober was de strijd definitief voorbij. Alkmaar had als eerste stad een georganiseerd beleg van de Spanjaarden doorstaan. Van toen af klonk het triomfantelijk: ‘Van Alkmaar begint de victorie.’ 

Aan de kant van de verdedigers lieten 37 strijders het leven; het aantal slachtoffers aan Spaanse zijde liep schijnbaar tegen de 1000. En hoe verging het Jacob Cabeliau, de ruwe heer van stand? Oranje beloonde hem met het gouverneurschap van Alkmaar. Een positie waarvan hij niet lang genoot, want hij overleed in februari 1574. Het is onbekend of de hoge koortsen hem noodlottig werden. 

Tegenwoordig herinnert weinig in Alkmaar nog aan Cabeliau. Het Medisch Centrum Alkmaar aan de Wilhelminalaan verdreef lang geleden de Jacob Cabeliaukazerne. Zijn zwaard, een tweehander van 109,6 centimeter, is als replica te bezichtigen in het Stedelijk Museum van Alkmaar. Het origineel bevindt zich in de collectie van het Rijksmuseum.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.