Home HET PHILIPS-KOMMANDO IN KAMP VUGHT

HET PHILIPS-KOMMANDO IN KAMP VUGHT

  • Gepubliceerd op: 27 mei 2003
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Guus Meershoek

Van februari 1943 tot de zomer van 1944 en van de zomer van 1945 tot maart 1948 had het elektronicaconcern Philips in het concentratiekamp Vught een werkplaats waar gevangenen scheerapparaten, knijpkatten en andere artikelen fabriceerden. Dat lijkt vreemd, maar voor de toevoer van grondstoffen, de afzet van hun producten en de beschikking over hun personeel waren ondernemers indertijd met handen en voeten aan het politieke bestuur gebonden – eerst aan een Duitse Verwalter, na de bevrijding aan het Militair Gezag.

        Wie zijn bedrijf niet wilde liquideren, moest in beide perioden iets zien te regelen met machthebbers die sterk geneigd waren ondernemingen hun eigen doeleinden op te dringen. De werkplaats in Vught, opgezet op aandringen van de bezetter, bleek voor Philips een weinig profijtelijk initiatief, maar voor de tewerkgestelden een zegen. Vele joden en politiek gevangenen vonden hier uitstel van deportatie en beschutting tegen mishandeling. Voor enkele honderden joden betekende het initiatief uiteindelijk zelfs hun redding.
        Het Philips-Kommando in kamp Vught van de historici P.W. Klein en J. van de Kamp opent met een gedegen beschrijving van het ontstaan, het functioneren en het abrupte einde van de werkplaats. Aan het nazi-bewind en de plaats van de concentratiekampen in dat regime enerzijds en de ervaringen van de kampbewoners anderzijds wordt ruim aandacht besteed. Een kanttekening hierbij is dat aspecten die deze twee uiteenlopende niveaus kunnen verbinden, zoals de functie van het kamp in het Nederlandse bezettingsapparaat, het functioneren van het moederbedrijf onder de toenmalige buitengewone omstandigheden, en de invloed van de Nederlandse samenleving op het kamp onderbelicht blijven, net als de naoorlogse periode, waarin NSB’ers in Vught werden tewerkgesteld.
        Tegen het tweede deel, bestaande uit vijftien portretten en groepsportretten, heb ik meer bezwaren. De selectie van personen lijkt mij weinig doordacht en de beschrijvingen lijden onder het gebruik van zware literaire middelen. In een schets van een collaborerende aannemer, uitsluitend gebaseerd op diens weinig aannemelijke naoorlogse verdediging voor het gerecht, krijgt de lezer talloze retorische vragen voorgeschoteld, met als enige functie een zich gezamenlijk vermaken in diens leugenachtigheid. Naar de feiten blijft het gissen. Ook in de andere portretten overheerst een gemeenzame, soms ronduit studentikoze toon.

Winst
Over het Philips-kommando in Vught is tot op heden verschillend geoordeeld. Frits Philips zelf verklaarde vooral iets voor de gevangenen in Vught te hebben willen doen. De historicus Presser wees op de goede intenties van Philips. De socioloog Teulings zag daarentegen de werkplaats als illustratie van het gewetenloze streven naar winst van de Philips-leiding. Historicus Loe de Jong bevestigde dat de werkplaats een klein deel van de gevangenen het leven heeft gered. Philips-bedrijfshistoricus Blanken oordeelde naar mijn overtuiging het meest treffend toen hij sprak over een risicovol initiatief waarbij fouten zijn gemaakt en dat uitliep ‘op de wanhopige poging om op z’n minst het leven van enige honderden joden te redden’.
        De auteurs van Het Philips-kommando ontwijken een oordeel. De lezer wordt bij herhaling te verstaan gegeven dat kamp Vught een stelselloos stelsel was, een georganiseerde chaos, ‘een verbazingwekkende wereld waar de rede haar gebruikelijke zin en betekenis had verloren’. Impliciet hebben zij over individuele personen en over het nazi-regime in zijn geheel echter bijzonder pertinente oordelen, behalve over Frits Philips, die zij zeer omzichtig behandelen – veel omzichtiger dan Blanken. Zou de compositorische tweespalt hen bij de oordeelsvorming parten hebben gespeeld? Bezwaarlijk vind ik ten slotte dat de auteurs Teulings nog geen voetnoot waardig achten en dat diens studie over het concern in de literatuurlijst ontbreekt.

Guus Meershoek promoveerde in 1999 op ‘Dienaren van het gezag’, over de Amsterdamse politie in oorlogstijd.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.