Home Het hoge woord: De Nederlandsche Bank was beter af aan de leiband van de Bundesbank

Het hoge woord: De Nederlandsche Bank was beter af aan de leiband van de Bundesbank

  • Gepubliceerd op: 10 oktober 2002
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Hein A.M. Klemann

Al een eeuw lang volgt Nederland de politiek van een monetaire grootmacht, vaak Duitsland. En over het algemeen is dat niet zo slecht geweest. Maar met de invoering van de euro hebben wij onze financiële vrijheid ingeleverd.

Afgezien van wat gezeur van esthetici die de oude guldenbiljetten mooier vonden, ging de invoering van de euro in Nederland zonder wanklank. Al sinds de jaren zeventig was de gulden de facto gekoppeld aan de D-Mark, en over het algemeen was het niet slecht geweest dat de Nederlandsche Bank trouwhartig aan de leiband van de Bundesbank liep. Het land kon de monetaire ontwikkeling voortaan aanvaarden als een externe grootheid – zoiets als het weer – en zich door middel van loonmatiging van een sterke positie verzekeren. De monetaire stabiliteit met Duitsland, een land waar vakbonden weten dat het hun taak is een zo groot mogelijk deel van de productie naar de werkenden te halen, resulteerde daardoor in elk geval aanvankelijk in een grote concurrentiekracht.
        Met de euro werd geprobeerd de Duitse conservatieve monetaire praktijk op een Europees plan te tillen. Parijs zag in de late jaren tachtig met lede ogen aan hoe de monetaire politiek in Europa steeds sterker door Frankfurt werd bepaald. Het wist dat het Duitse monetaire beleid de beste oplossing was, maar was niet bereid die te volgen. Frankrijks grandeur eiste dat niet de Bundesbank, maar een nieuwe Europese centrale bank met een nieuwe munt de monetaire politiek zou bepalen.
        Voor Nederland leek dat weinig uit te maken. Al de hele twintigste eeuw volgde het de politiek van een monetaire grootmacht. Aan het begin van de eeuw was dat Engeland geweest. Nadat de Europese landen vanaf 1931 de gouden standaard een voor een loslieten, bleek Nederland in zijn eentje niet opgewassen tegen de monetaire chaos die volgde. In zekere zin was de door de Duitsers in 1941 opgelegde koppeling van de gulden aan de Reichsmark, waarvoor president van de Nederlandsche Bank in de oorlog Meinoud Rost van Tonningen aan Nederlandse kant de verantwoordelijkheid droeg, een poging tot herstel van stabiliteit.
        Na de oorlog vormde de dollar de kern van een nieuw monetair stelsel. Nederland deed gewillig mee. Pas nadat dit stelsel in de vroege jaren zeventig in elkaar was gestort, heroriënteerde Nederland zich op Duitsland. Een eigen monetaire politiek zat er voor zo’n klein land immers niet in. Afgezien van de bezettingsjaren is het een recent verschijnsel dat Nederland Duitsland in dezen volgde. Wel onderhielden beide landen gedurende de hele twintigste eeuw nauwe monetaire contacten.

Bordeelbezoek
Gedurende het gehele interbellum was Amsterdam voor Duitsland van belang als intermediair met Londen en New York, de twee grote financiële centra van de wereld. Duitsland had in de Eerste Wereldoorlog het contact met Londen verloren. Hierdoor ging Amsterdam weer een rol spelen als financieel centrum.
        Vanaf de Duitse inflatie van 1923 speelde de gulden ook een rol binnen Duitsland. In zijn roman Der schwarze Obelisk beschrijft de Amerikaans-Duitse schrijver Erich Remarque hoe een oude Hollandse zakenman tijdens de inflatie van 1923 in een klein Duits stadje zijn bordeelbezoek verrekende in guldens. Die munt was toen zoveel waard dat alleen de klandizie van die man dit huis van vermaak overeind hield. Het enige waar de madame zich zorgen over maakte was de leeftijd van de Hollandse gast; zijn viriliteit was duidelijk tanende.
        Belangrijker natuurlijk was dat de Duitse inflatie Nederlandse multinationals – de Margarine Unie (Unilever), Philips – de gelegenheid bood om met guldens voor een prikkie Duitse bedrijven op te kopen en zich daarmee in Midden-Europa te vestigen. Gedurende de inflatie vestigden zich bovendien in enkele maanden tijd een twintigtal Duitse banken in Amsterdam. Duits vluchtkapitaal vond hier een veilig heenkomen, maar kwam dus weer ten dele bij Duitse bankinstellingen terecht.
        In de daaropvolgende jaren speelde Nederland een grote rol bij de instroom van internationale kredieten in Duitsland, waarmee dat land in de periode tussen de inflatie en de depressie zijn investeringen, maar ook zijn herstelbetalingen financierde. Het toen enorme bedrag van 1 miljard gulden stroomde Duitsland binnen; Nederland was een van de belangrijkste financiers. Onduidelijk is in hoeverre dit geld Duits vluchtkapitaal uit een eerdere periode betrof.
        Vanaf 1931 leek de monetaire band tussen de beide landen door de invoering van deviezencontrole te worden doorgesneden. Niettemin bleek de gulden toen Nederland in 1936 als laatste Europese land de gouden standaard verliet nog van belang in de Duitse economie. Langs de Nederrijn hadden Duitse bedrijven gedurende de inflatie van de vroege jaren twintig de gewoonte aangenomen om onderling rekeningen in guldens te sturen. Uiteraard werd er in Reichsmarken betaald, maar door in de Nederlandse munt te factureren dekten leveranciers zich in tegen de devaluatie van de mark. Een inzakken van de gulden, zoals in september 1936 gebeurde, was niet voorzien, waardoor er in Berlijn verschillende klachten binnenkwamen. Duitse bedrijven wilden overheidssteun voor hun eis dat de klanten tegen de oude guldenkoers zouden afrekenen.

Waardeloos bankpapier
Werkelijk van belang werd de Duits-Nederlandse monetaire band weer in 1941, toen de internationaal waardeloze Reichsmark inwisselbaar werd gemaakt voor guldens. De bezetter kreeg de mogelijkheid zijn aankopen, voorzover die niet uit de Nederlandse schatkist werden betaald, af te rekenen in Reichsmarken. Aangezien er in Duitsland niets te koop was, alle productie was voor de oorlogsindustrie, kreeg de Nederlandsche Bank zo miljarden guldens aan waardeloos bankpapier binnen. Toen de Amerikaanse bezettingsautoriteiten na de oorlog bepaalden dat aankopen in Duitsland in dollars betaald moesten worden, hadden de marken nog slechts oudpapierwaarde.
        De dollar zou tot de vroege jaren zeventig het anker van het mondiale monetaire systeem zijn. Daarna viel dat systeem uiteen en had Nederland voor de vierde maal in een eeuw tijd behoefte aan een nieuw ijkpunt. Mede door de conservatieve financiële en monetaire Duitse politiek werd dat geleidelijk de D-Mark. In feite was dat de ideale oplossing voor een land dat van zichzelf weet dat het klein is en bereid is zich als zodanig te gedragen. Er was sprake van een stevige verankering zonder dat de interne begrotingspolitiek ermee gemoeid was en zonder dat er ingewikkelde wetgeving nodig was als er opnieuw een ander ijkpunt moest worden gekozen.
        Met de invoering van de euro, die nodig was omdat Frankrijk niet wilde erkennen inmiddels ook een betrekkelijk klein land te zijn, heeft Nederland aan bewegingsvrijheid verloren. Alles wijst erop dat ook de interne begrotings- en belastingpolitiek op termijn aan de eigen wetgever – en daarmee goeddeels aan nationale democratische controle – onttrokken zal worden ten gunste van de ondoorzichtige en weinig democratische Brusselse bureaucratie. In dit licht is de minder fraaie vormgeving van de bankbiljetten een verlies dat door weinig of niets wordt gecompenseerd.

In `Het Hoge Woord’ schrijven prominente historici korte historische beschouwingen naar aanleidnig van actuele ontwikkelingen. Hein A.M. Klemann is als docent-onderzoeker verbonden aan de Rijksuniversiteit Utrecht en auteur van `Nederland 1938-1948. Economie en maatschappij in jaren van oorlog en bezetting’.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.