Begin jaren tachtig waren links en rechts, werknemers en werkgevers diep verdeeld over het economisch beleid. Terwijl de werkloosheid snel opliep, bleven ze elkaar bevechten. Tot het Akkoord van Wassenaar. Na dit compromis krabbelde Nederland uit het dal. Maar de prijs was hoog.
Het Akkoord van Wassenaar beslaat twee A4’tjes, bijna voor de helft gevuld met handtekeningen. En zinnen die zo onleesbaar zijn dat slechts één ding duidelijk wordt: de onderhandelaars hebben over elk woord, elke komma zoveel strijd geleverd dat alleen de zeer goede verstaander snapt wat er is afgesproken.
FNV-voorzitter Wim Kok en VNO-voorman Chris van Veen zetten het akkoord samen in elkaar. Ze hadden geen hartelijke band. ‘We tutoyeerden elkaar,’ vertelde Kok later. ‘Maar je kunt op verschillende manieren tutoyeren.’ Na lange gevechten aan de onderhandelingstafels moesten ze leren elkaar te vertrouwen. In de laatste fase kwamen ze bijeen in het huis van Van Veen in Wassenaar – vandaar de naam van het akkoord. Op 19 november 1982 waren ze eruit, vijf dagen later werd het stuk ondertekend. Werknemers accepteerden loonmatiging en arbeidstijdverkorting, zodat bedrijven meer winst konden maken. De hoop was dat dit tot meer (deeltijd)banen zou leiden en meer mensen aan de slag kwamen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Het belang van het compromis was niet meteen duidelijk, maar het zou grote invloed hebben op de arbeidsverhoudingen in Nederland. Het zou worden bejubeld en verguisd. Hoe dan ook was het een keerpunt in een machtsstrijd die al in de jaren zestig was begonnen. In dat decennium leek het niet op te kunnen. De werkloosheid bedroeg in sommige jaren minder dan 1 procent en de lonen stegen hard. De overheid had geld zat en breidde haar taken steeds verder uit. Maar daar kwam op het eind van het decennium steeds meer kritiek op. Zo pleite de Rotterdamse econoom Frans Rutten in zijn inaugurele rede in 1967 al voor vermindering van de overheidsbestedingen. Later zou hij als secretaris-generaal op het ministerie van Economische Zaken deze mening zeventien jaar lang met klem uitdragen.
In de jaren zeventig ontwrichtten twee oliecrises de economie en het ging slecht met de industrie. Zo daalde de vraag in de scheepsbouw, onder meer naar mammoettankers. In de textiel- en schoenindustrie verdween 70 procent van de werkgelegenheid. Nederland zat gevangen in een loon-prijsspiraal: gestegen lonen werden in de prijzen doorberekend en die gestegen prijzen leidden vervolgens weer tot hogere looneisen. Begin jaren tachtig raakten elke maand 10.000 mensen hun baan kwijt en zaten in totaal 800.000 Nederlanders werkloos thuis. De vakbonden verloren 17 procent van hun leden en van degenen die nog over waren, zat een kwart zonder werk.
De zure appel
Er bestond grote onenigheid over de vraag hoe het verder moest. De strijd ging tussen links en rechts. De linkse partijen dachten keynesiaans: de overheid moest investeren en zo de vraag aanzwengelen. Rechts liet zich inspireren door een econoom als Milton Friedman, die juist meer marktwerking bepleitte. Dezelfde scheidslijn verdeelde de sociale partners en de wetenschappers. Nederland dreigde onbestuurbaar te worden. Internationaal werd het genoemd als voorbeeld van een land met een economisch wanbeleid. Ook de Europese Commissie gaf Nederland op zijn kop: die vond dat het de staatssteun aan noodlijdende bedrijven moest beperken, terwijl een groot deel van de Tweede Kamer ervóór was.
Het kabinet-Van Agt probeerde de impasse te doorbreken. Het gaf voormalig Shell-topman Gerrit Wagner de opdracht een rapport te schrijven. De leden van de commissie waren gekozen door secretaris-generaal Frans Rutten, die ook als secretaris fungeerde. De presentatie van het rapport in 1981 leidde tot veel tumult, omdat de commissie pleitte voor bezuinigingen, loonmatiging, deregulering en hervorming van de arbeidsmarkt.
Internationaal gold Nederland als land met een economisch wanbeleid
Als tegenhanger kwam de econoom Dick Schouten, beleidsmaker bij de SER, met een gematigder plan, dat werd gesteund door de meeste economen. Het jaar daarop verscheen een ongevraagd advies van een groep topambtenaren met de omineuze titel De zure appel, waar weer de hand van Rutten in was te herkennen. Onder zijn invloed koos het CDA, nadat het de verkiezingen van 1982 had gewonnen, voor de lijn-Wagner.
In deze sfeer moesten FNV-voorzitter Wim Kok en VNO-voorzitter Chris van Veen het eens zien te worden, maar ze kwamen er niet uit. Tot ze vernamen dat tijdens de onderhandelingen over het eerste kabinet-Lubbers werd gesproken over een loonmaatregel. Dit paardenmiddel was in de jaren zeventig al verschillende keren toegepast. De regering bepaalde in zo’n geval de maximale loonstijging en sociale partners hadden zich daaraan te houden.
Zowel Kok als Van Veen vond dit onwenselijk. Het zou de onderlinge verhoudingen voor lange tijd verpesten, omdat ze dan niets meer hadden om over te onderhandelen. Beiden hadden bovendien extra wensen. Kok wilde maatregelen om de hoge jeugdwerkloosheid aan te pakken. Die was volgens hem ‘niet meer een marginaal, maar een massaal verschijnsel geworden en was in alle families en gezinnen binnengedrongen’. De werkgevers op hun beurt waren op zoek naar een manier om arbeidsvoorwaarden te decentraliseren en te flexibiliseren. De uniforme regelingen die in cao’s werden afgesproken pasten niet meer.
Water bij de wijn
Dankzij het Akkoord dat ze uiteindelijk sloten konden werkgevers en werknemers onderling meer afspraken maken.
Het Akkoord betekende op het eerste gezicht een overwinning voor het poldermodel. Werkgevers en werknemers hadden beiden water bij de wijn gedaan, en ziedaar: in 1983 bedroeg de werkloosheid nog 14 procent, maar binnen een paar jaar nam de werkgelegenheid toe. Toch had niet iedere partij evenveel ingeleverd.
Volgens Kok had hij grotere risico’s genomen dan werkgeversvoorman Van Veen. In discussies met leden kreeg hij regelmatig de vraag: ‘Hoe kun jij nou bewijzen dat in onderneming A of in bedrijfstak B arbeid verdeeld wordt, terwijl men daar nog bezig is mensen weg te werken die overtollig zijn? Dat kon ik ook niet.’ Maar omdat de economische situatie zo beroerd was, pikte zijn achterban het Akkoord.
De samenleving neigde steeds meer naar het rechtse verhaal van Friedman. Hervorming van de arbeidsmarkt paste in het rijtje deregulering, privatisering en bezuinigingen dat onvermijdelijk leek. Het IMF en de OESO adviseerden dat ook; alleen zo zou Nederland internationaal kunnen concurreren. Na 1982 werden de private salarissen en de steeds meer ambtenarensalarissen losgekoppeld. Ook verloren werknemers in de publieke sector privileges als ontslagbescherming.
Het Nederlandse wonder
In de jaren negentig was het Nederlandse poldermodel zo’n succes dat het buitenland er een voorbeeld aan nam. Nog maar 6 procent van de beroepsbevolking was in 1997 werkloos. Wim Kok was inmiddels PvdA-premier en kreeg complimenten van de Engelse premier Tony Blair en de Amerikaanse president Bill Clinton. Nederland leek met succes de Derde Weg te bewandelen, een route tussen de liberale markteconomie en de verzorgingsstaat in.
In 1997 verscheen The Dutch Miracle van Jelle Visser en Anton Hemerijck, een invloedrijk boek dat het Akkoord van Wassenaar aanwees als begin van de Nederlandse wedergeboorte. Het land had met succes een transformatie doorgemaakt. Het oude, keynesiaanse model was volgens de auteurs gebaseerd op een bevolking met stabiele families en mannelijke kostwinners. Het sociale beleid dat daarbij hoorde was erop gericht groepen die toch nog buitenboord vielen op te vangen. Maar vanaf de jaren zeventig was de demografie veranderd: steeds meer vrouwen waren gaan werken, gezinnen waren minder stabiel, er waren nieuwe bevolkingsgroepen bij gekomen, de samenleving globaliseerde en vergrijsde. Nederland had ingespeeld op die omslag door de arbeidsmarkt te flexibiliseren. Fulltime, levenslange banen waren niet langer de inzet. Er was ruimte gekomen voor andere vormen van werk, en voor meer vrije tijd, zorg voor het gezin en opleiding.
Dus eind goed, al goed? Nou nee. Na een paar jaar rezen binnen de vakbeweging de twijfels. Er kwam wel werk bij, maar het ging vooral om laagwaardige flexbanen zonder sociale zekerheid en om parttimefuncties. Hoewel de vakbeweging de gevaren daarvan inzag, ging ze toch niet dwarsliggen. Omdat in elk geval de parttimebanen beantwoordden aan de wensen van veel vrouwen. Maar ook omdat het veel vakbondsbestuurders niet zoveel kon schelen. Er begon zich een arbeidsmarkt af te tekenen met insiders – degenen met de vaste banen – en outsiders – degenen met de losse contracten. De traditionele achterban van de bonden bestond uit insiders.
Wildgroei van flexbanen
In 1996 waren de tijdelijke contracten en het uitzendwerk zo toegenomen dat de sociale partners nieuwe afspraken besloten te maken. Dit keer bij FNV-voorzitter Lodewijk de Waal thuis. In dit zogenoemde Flexakkoord probeerden ze tijdelijk werk aan banden te leggen en kwamen ze met een cao voor uitzendkrachten. Maar hun oplossingen waren geen succes. Terugkijkend in een interview met Trouw in 2018 wijten de opstellers dat onder meer aan de open grenzen. ‘De Oost-Europese markt kwam vrij,’ zegt Fred van Haasteren, oud-voorzitter van de branchevereniging voor uitzendbureaus ABU. ‘Polen wilden onder voorwaarden werken die Nederlanders niet willen. Dat heeft de arbeidsmarkt op zijn kop gezet.’ Al kwam de meegaande houding van buitenlandse werknemers de werkgevers natuurlijk ook goed uit. Dat geldt eveneens voor de fiscaal gunstige regelingen voor zzp’ers. Deze kleine zelfstandigen kunnen daardoor goedkoop werken terwijl werkgevers geen verantwoordelijkheid voor hen hoeven nemen.
Inmiddels heeft één op de drie Nederlanders flexibel werk. Ook het aantal parttime werkenden is drastisch toegenomen. Nog maar de helft van de Nederlandse beroepsbevolking van ruim 9 miljoen werkt voltijds. Driekwart van de vrouwen en een kwart van de mannen heeft een parttimebaan. In deeltijd werken is zelfs zo gewoon dat het in grotere parttimebanen mogelijk is carrière te maken. De werkloosheid is in Nederland over het algemeen lager dan in omringende landen; de flexibilsering en de arbeidsduurverkorting hebben het beschikbare werk over meer mensen verdeeld. Net als veertig jaar geleden is loonmatiging nog steeds het devies.
Het Akkoord van Wassenaar heeft tegenwoordig een slechtere pers dan enkele decennia geleden. Het heeft mede de schuld gekregen van de verschraling van de verzorgingsstaat, al hebben de opstellers ervan dat nooit afgesproken en vermoedelijk ook nooit gewild of voorzien. Het bleek vooral de consequentie van de vrijemarktideologie die in de jaren daarop breed werd gedeeld. Kok zelf gaf leiding aan twee paarse kabinetten die inzetten op privatisering. En in het kabinet-Rutte II werkte de PvdA ook mee aan bezuinigingen op de publieke sector.
Inmiddels is daar veel kritiek op en heeft Rutte IV besloten weer miljarden te gaan investeren. Ook wil het kabinet meer grenzen gaan stellen aan flexwerk. Het is de vraag of dat lukt, want alle pogingen in die richting hebben tot nu toe een averechts effect gehad. De koers die Nederland sinds 1982 heeft ingezet, valt niet meer makkelijk ongedaan te maken.
Mirjam Janssen is historicus en journalist.
Stimuleer de vraag
De Britse econoom John Maynard Keynes bedacht in de jaren dertig hoe in slechte tijden werkgelegenheid behouden kon blijven. De overheid moest dan geld lenen en weer uitgeven, personeel voor de publieke sector inhuren en investeren in de openbare infrastructuur. Het geïnvesteerde geld zou terugvloeien naar de economie en daar het effect van een multiplier hebben. Het economische beleid in Nederland na de Tweede Wereldoorlog was tot 1980 sterk geïnspireerd door Keynes.
Laat de markt het oplossen
In de jaren zestig kreeg de Amerikaanse econoom Milton Friedman veel invloed. Hij was grondlegger van het monetarisme, een theorie die ervan uitging dat vergroting van de geldhoeveelheid inflatie veroorzaakte. De centrale bank mocht de geldhoeveelheid slechts beperkt laten groeien. Dat zou inflatie en werkloosheid tegengegaan. Ook wilde Friedman zo veel mogelijk overlaten aan de vrije markt. Dat zou meer welvaart opleveren dan door de overheid gestuurde economieën. Hij pleitte voor privatisering en deregulering. Friedman groeide uit tot adviseur van de Amerikaanse president Ronald Reagan. In Nederland kreeg hij rond 1970 aanhangers op de ministeries van Financiën en Economische Zaken, die in de decennia daarna sterk aan invloed wonnen.
Omstreden model
In 1975 ontstond ruzie over een nieuw voorspellend model van het Centraal Planbureau (CPB), VINTAF genaamd. In tegenstelling tot eerdere modellen legde VINTAF verband tussen hoge lonen en hoge belastingen enerzijds en hoge werkloosheid anderzijds. De beleidsaanbevelingen uit dit model kwamen daardoor neer op loonmatiging en bezuinigingen. Keynesiaans beleid leidde in het model tot minder goede resultaten. Keynesianen – onder wie premier Joop den Uyl – verwierpen de uitkomsten, terwijl rechtse economen het juist niet streng genoeg vonden.
Meer weten:
The Low Countries Journal of Social and Economic History (2021) wijdt een special aan de Nederlandse neoliberale draai, jaargang 16, nr. 1.
‘A Dutch Miracle’ (1997) door Jelle Visser en Anton Hemerijck, over het succes van het poldermodel.
Met Kok (2005) Piet de Rooy en Henk te Velde interviewen de oud-premier.