Home Handen af van onze koningin

Handen af van onze koningin

  • Gepubliceerd op: 24 september 2013
  • Laatste update 05 apr 2023
  • Auteur:
    Bas Kromhout
  • 14 minuten leestijd

Toen de socialistische voorman Troelstra in 1918 zinspeelde op een revolutie, namen duizenden Nederlanders de wapens op om koningin en regering te verdedigen. Het leek alsof ze spontaan in actie kwamen, maar in werkelijkheid werden ze van bovenaf geregisseerd.

Er was haast geen doorkomen aan. Wilhelmina en haar dochter Juliana waren per koets onderweg van het Paleis Noordeinde naar het Malieveld, maar stuitten al halverwege op een dolenthousiaste mensenmassa. Minister Piet Aalberse, die vanuit een auto toekeek, zag dat Wilhelmina’s gezicht straalde. ‘Zij had haar zin: ze was onder het volk!’ Plotseling kwamen enkele soldaten op de koninklijke koets af, spanden de paarden uit en trokken het rijtuig eigenhandig en onder luide bijval het Malieveld op.

Het eeuwenoude feestterrein in het midden van Den Haag was volgepakt met mensen. Militairen hadden de grootste moeite de weg vrij te maken. Aalberse zag hoe een enkeling door het kordon wist te breken. ‘Een oud vrouwtje, ’n arme ziel, pakte de hand van de Koningin en gaf haar een paar rozen, schreiend stamelend: lieve, lieve Koningin!’ Ruim een uur lang baanden Wilhelmina en haar gevolg zich zo een weg door de massa. Het gejubel en gezang, begeleid door muziekkorpsen, waren niet van de lucht. ‘Wie herkende onze kalme, nuchtere Hollanders?’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Tijdens dit ‘huldeblijk’ op 18 november 1918 ontlaadde zich een spanning die in de dagen ervoor hoog was opgelopen. Aanleiding was de dreiging van een socialistische revolutie in Nederland. Elders in Europa rommelde het onder de invloed van de Eerste Wereldoorlog, die nu al vier jaar duurde en een zware tol eiste van zowel de frontsoldaten als hun familieleden thuis. Een jaar eerder hadden in Rusland de bolsjewisten de macht gegrepen en de tsaar vermoord. Begin november kwamen Duitse matrozen in opstand tegen de keizerlijke regering, die ondanks de zekerheid van een nederlaag nog één keer de vloot wilde inzetten tegen de Britse Royal Navy. In Boedapest was op 31 oktober de republiek uitgeroepen en de Oostenrijkse poot onder de Habsburgse dubbelmonarchie stond eveneens op knappen.

Door de internationale ontwikkelingen werden ook de anders nogal gezapige Nederlandse socialisten wakker. Zelfs de voorzichtige hervormers van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) voelden het revolutionaire bloed sneller stromen. Zij werden in hun verwachtingen gesterkt door een incident op de legerplaats Harskamp op de Veluwe. Soldaten die na vier jaar mobilisatie weleens naar huis wilden, sloegen op 25 oktober aan het muiten en staken enkele barakken in brand.

De fractieleider van de SDAP in de Tweede Kamer, Pieter Jelles Troelstra, eiste daarop het ontslag van de opperbevelhebber, generaal Snijders. Toen de generaal inderdaad moest aftreden, zagen de socialisten dat als een bewijs dat de overheid zwak stond. Zou dit niet het uitgelezen moment zijn om ook in Nederland de historisch noodzakelijke arbeidersrevolutie te voltrekken?

Maar niet alleen de socialisten keken gespannen naar wat er over de grenzen gebeurde. Op vrijdag 8 november 1918 verscheen de militair commandant van Den Haag op het hoofdkantoor van de Bataafsche Petroleum Maatschappij en vroeg om een gesprek met de directeur, tevens oud-minister van Oorlog en Eerste Kamerlid namens de Antirevolutionaire Partij, Hendrikus Colijn. De commandant maakte zich zorgen omdat de regeringsgebouwen onbeschermd waren tegen een eventuele aanval van rode gardisten. Zou Colijn met zijn contacten bij de regering niet kunnen zorgen dat dit euvel zo snel mogelijk werd verholpen?

Kom alles te weten over Hendrikus Colijn en de crisis van de jaren dertig op onze themapagina www.historischnieuwsblad.nl/colijn.

Colijn bleek in Londen te zijn, maar twee naaste medewerkers, F.C. Gerretson en H.A.A. van Gybland Oosterhoff, besloten zelf te handelen. Ze stelden een nota op waarin ze de regering aanspoorden snel voorzorgsmaatregelen te treffen. Omdat zijzelf geen ingang hadden bij het kabinet, vroegen ze het Tweede Kamerlid A.F. de Savornin Lohman van de Christelijk-Historische Unie te bemiddelen. De nota werd ’s avonds bij Lohman thuis bezorgd, maar hij was ziek en liet het papier voorlopig liggen. Kennelijk zag hij minder acuut gevaar dan de assistenten van Colijn.

Op diezelfde 8ste november vergaderden katholieke Kamerleden over de revolutionaire dreiging. Als typische politici stelden ze onmiddellijk een commissie samen om het probleem diepgaand te onderzoeken. De vraag werd gesteld of de katholieke arbeiders loyaal zouden blijven aan het wettig gezag. Men dacht van wel, maar achtte het raadzaam een oogje in het zeil te houden. Zonder echte besluiten te nemen ging de commissie uit elkaar, om weer bijeen te komen als de situatie daarom zou vragen.

Protestanten en katholieken namen het voortouw. Zij waren bij voorbaat niet van plan zich neer te leggen bij een socialistische omwenteling. In het liberale kamp daarentegen was de stemming neerslachtig. Toen premier C.J.M. Ruijs de Beerenbrouck op 9 november overleg voerde met een aantal liberale Kamerleden barstte een van hen, Pieter Rink, in tranen uit. Volgens Rink was de zaak al verloren en de revolutie niet meer te stuiten.

Dit was kennelijk ook de overtuiging van de liberale burgemeester van Rotterdam, A.R. Zimmerman, die eveneens op 9 november twee lokale SDAP-leiders uitnodigde op het stadhuis. Hij vroeg hun in geval van een machtsovername de nutsbedrijven zo veel mogelijk te laten doorwerken. Direct na dit onderhoud belden de twee SDAP’ers Troelstra om te zeggen dat Rotterdam de ideale stad was om de revolutie te beginnen: de autoriteiten stonden al met hun jas aan bij de uitgang.

De volgende dag bracht groot nieuws: de keizer van Duitsland was afgetreden en had zich als asielzoeker gemeld in het grensplaatsje Eijsden. Zou met Wilhelm ook de revolutie ons land binnenkomen? Die avond vergaderde de SDAP-top in Rotterdam. Troelstra was bevangen door revolutiekoorts, maar anderen maanden tot voorzichtigheid. De aanwezigen besloten een programma van eisen op te stellen en binnen een week een partijcongres te beleggen. Het kon nog alle kanten op gaan.

Inmiddels vond De Savornin Lohman dat het moment gekomen was om de regering op het gevaar te wijzen en de nota door te sturen die hij van Colijns medewerkers had gekregen. De volgende ochtend, maandag 11 november, kwam de kern van het kabinet in spoedzitting bijeen. Op hetzelfde moment tekende de nieuwe Duitse regering in Compiègne een wapenstilstandsverdrag. Het kabinet besloot tot gedeeltelijke demobilisatie van het leger, maar achtte het niet nodig contrarevolutionaire maatregelen te treffen.

Ook de katholieke Kamercommissie vergaderde weer op 11 november. De katholieken vonden het wél de hoogste tijd om te handelen. In allerijl stelden zij een manifest op waarin ze trouw betuigden aan het gezag, en waarvan de volgende dag een half miljoen exemplaren werden verspreid. Ook spraken ze af op 17 november, gelijktijdig met het SDAP-congres, een massabijeenkomst te houden op het Haagse Houtrust-terrein.

Het meest opmerkelijke besluit van de katholieken was om gewapende burgerwachten op te richten. Daartoe richtte de Limburgse ‘hoofdaalmoezenier van de arbeid’ Hendrikus Poels zich tot zijn provinciegenoten. ‘Mannen van Limburg, wij vertrouwen in deze dagen op u en uw trouw,’ stond te lezen in zijn oproep, die nog diezelfde nacht werd verspreid onder de pastoors en burgemeesters in Noord-Limburg. Ook in Den Haag smeedden lokale notabelen plannen voor een burgerwacht.

Het is typerend voor de gebeurtenissen van november 1918 dat degenen die koningin en regering gewapenderhand wilden beschermen, niet afwachtten tot de autoriteiten zelf het startsein gaven. Net als de katholieken hield op 11 november een groepje protestanten rond Gerretson en Van Gybland Oosterhoff krijgsberaad. Onder hen waren enkele officieren en de stalmeester van de koningin.

Zij besloten nogmaals de regering om extra bewaking van de Haagse paleizen te vragen. In de tussentijd stationeerden ze op eigen houtje vijfentwintig militairen in burger in de Koninklijke Stallen. Ook riepen ze alvast dertig soldaten op van de Vrijwillige Landstorm, een legeronderdeel voor niet-dienstplichtige vrijwilligers. Dit korps werd bij uitstek betrouwbaar geacht.

Het duurde niet lang voordat dit eigenmachtige optreden bekrachtiging kreeg van hogerhand. De spanning nam toe. ’s Avonds riep Troelstra tijdens een stormachtige vergadering in Rotterdam de SDAP-leden op de politieke macht te grijpen. De volgende dag hield hij zijn beroemd geworden rede in de Tweede Kamer, waarin hij die macht ronduit opeiste. Nu was ook voor de regering een grens bereikt. Zij besloot zich te wapenen.

Onmiddellijk na sluiting van de vergadering in de Tweede Kamer hielden de ministers spoedberaad. ‘We moesten veel troepenmacht vertoonen, zoo spoedig mogelijk,’ vatte Aalberse, de katholieke minister van Arbeid, de beraadslagingen samen in zijn dagboek. De nadruk zou liggen op Den Haag, Amsterdam en met name Rotterdam. ‘Alle regeeringsgebouwen, stations-, gas- en electriciteitsfabrieken moesten door militairen worden bewaakt, terstond. Dit zou de oproermakers afschrikken, die zouden zien, dat van een onbloedige revolutie geen sprake zou zijn, en de goed gezinden zouden worden gesterkt. Aldus is besloten.’

Troelstra had in de Kamer beweerd dat de Nederlandse soldaten achter hem stonden, maar de ministers wisten dat dit pure bluf was. ‘Op een groot deel van het leger konden we rekenen,’ aldus Aalberse. Bovendien: ‘De groote meerderheid der bevolking staat aan onze zij.’

Precies zoals de groep-Gerretson-Oosterhoff eerder had bedacht, was een belangrijke taak weggelegd voor de Vrijwillige Landstorm. Een aantal vrijwilligers posteerde zich met een mitrailleur voor de achterdeur van Paleis Noordeinde. De volgende dag gaven gedemobiliseerde Landstormers in groten getale gehoor aan het verzoek van de regering om opnieuw onder de wapenen te komen. Ook de cavalerie en de marechaussee werden ingezet.

In Rotterdam, het ‘zenuwcentrum’ van de revolutie, kwamen op 13 november de eerste, Limburgse troepen aan. Het ‘Wilhelmus’ zingend marcheerden ze over de Maas-brug de stad binnen. Burgemeester Zimmerman was door de regering persoonlijk te verstaan gegeven dat hij pal moest blijven staan tegenover oproerkraaiers. Voor het stadhuis en andere strategische gebouwen werden soldaten gestationeerd.

Het militaire vertoon had, precies zoals men hoopte, een intimiderend effect op Troelstra en de zijnen. In het Kamerdebat op 13 november hield hij nog voet bij stuk, maar omdat op zijn woorden vooralsnog geen daden volgden, klonken ze toch al fletser dan de vorige dag. De show werd nu gestolen door David Wijnkoop van de Sociaal-Democratische Partij (SDP), die voor het eerst hardop in het parlement verklaarde dat de monarchie moest verdwijnen.

Nog dezelfde middag sprak Wijnkoop zijn partijkader toe in Amsterdam. In deze stad wilde hij, liefst eerder dan zijn concurrenten van de SDAP in Rotterdam, de revolutie ontketenen. De SDP-leider stuurde zijn aanhangers de straat op voor een demonstratie. Toen de stoet de Sarphatistraat bereikte en daar de cavaleriekazerne probeerde te bestormen, ontstond een vuurgevecht met de politie. Een demonstrant vond de dood.

Na dit incident besloot ook het Amsterdamse gemeentebestuur een burgerwacht op te richten. In navolging van het katholieke initiatief had de regering eerder die dag bij alle burgemeesters van Nederland aangedrongen op het vormen van zulke milities, die in geval van nood de politie konden helpen de orde te handhaven.

In heel Nederland meldden zich vrijwilligers. Zij varieerden sterk in beroep, leeftijd en lichamelijke conditie. Uniformen waren niet beschikbaar, dus droegen de mannen hun gewone dagelijkse kledij, slechts herkenbaar aan een band om de mouw en een karabijn aan de schouder. Zo uitgedost zetten ze graag hun beste beentje voor om Nederland en Oranje voor rampen te behoeden.

Feitelijk was door de jongste maatregelen het revolutiegevaar afgewend. In het Kamerdebat van donderdag 14 november krabbelde Troelstra terug. Hij beweerde dat de SDAP nooit van plan was geweest een staatsgreep te plegen of geweld te gebruiken. De volgende dag liet de socialistenleider zich niet zien op het Binnenhof.

Maar voor de bevolking in de grote steden leek het alsof alle opwinding toen pas echt begon. Tot dan toe speelden de ontwikkelingen zich grotendeels af buiten het oog van het publiek, in vergaderzalen en achterkamertjes. Nu pas verplaatste de revolutie – of liever gezegd: de contrarevolutie – zich naar de straat. Volgens de Nieuwe Rotterdamsche Courant was er in de Maas-stad sprake van ‘een merkbaar toenemende spanning’, veroorzaakt door ‘de ongewone aanwezigheid van zooveel soldaten’. Nieuwsgierige Rotterdammers liepen massaal te hoop bij militaire posten en versperringen. Het minste of geringste voorval leidde tot paniek, zoals toen een schildwacht voor het stadhuis per ongeluk een schot loste.

Ook in Den Haag was de stemming koortsachtig. In de regeringsstad arriveerden nog steeds treinen vol soldaten uit het hele land. Ze vulden straten en pleinen, en trokken massale belangstelling van de Hagenaars. De zenuwen werden bovendien beproefd door een regen van vlugschriften en pamfletten – sommige voor, de meeste tegen de revolutie – die op de stad neerdaalde.

Iedereen wachtte vol spanning op het SDAP-congres dat op zaterdag 16 en zondag 17 november in Rotterdam werd gehouden. Als er nog revolutie zou komen, dan moest het daar gebeuren. In de stad waren 5000 soldaten en een paar honderd burgerwachters in opperste staat van paraatheid gebracht. In Amsterdam vond ondertussen in het Concertgebouw een tegencongres plaats waar psalmen en vaderlandse liederen werden gezongen. In Den Haag stonden 40.000 katholieken met oranje strikjes op het Houtrust-terrein hun aanhankelijkheid aan het koninklijk huis te betuigen. Iedereen maakte zich op voor de confrontatie.

Maar die kwam niet. Op de eerste dag van het SDAP-congres schitterde Troelstra, die een zenuwinzinking nabij was, door afwezigheid. En toen hij op zondag toch voor zijn volgelingen durfde te verschijnen, gaf hij toe dat het uitroepen van de revolutie een vergissing was geweest. De SDP van Wijnkoop congresseerde dat weekend in Leiden en kwam tot dezelfde conclusie: de kans om de gevestigde orde omver te werpen was verkeken.

Het nieuws zorgde in Den Haag voor grote opluchting en een gevoel van triomf: Vorstin en Vaderland waren gered dankzij de vastberadenheid van het volk. Na dagen van spanning was het moment aangebroken om feest te vieren en nog één keer de eigen macht en eensgezindheid te demonstreren. Vandaar dat de regering besloot dat de koningin een rijtoer door de residentie zou maken.

De tamelijk hysterische taferelen op het Malieveld van maandag 18 november werden bewust geframed als een spontane liefdesverklaring van het hele Nederlandse volk aan zijn vorstenhuis. In werkelijkheid kwam er flink stuk regie bij kijken. De menigte op het Malieveld bestond voor de helft uit soldaten, die in georganiseerd verband aanwezig waren. Het uitspannen van de paarden en voorttrekken van de koninklijke koets waren zorgvuldig vooraf besproken en geoefend. Dit toneelstukje werd wegens succes herhaald toen Wilhelmina op 23 november eveneens een bezoek bracht aan Amsterdam. Ook in Rotterdam, Haarlem, Den Bosch, Utrecht, Rijswijk, Delft en opnieuw Den Haag werden intochten en

huldeblijken georganiseerd.

Op 19 november publiceerde de regering een proclamatie van de koningin, waarin zij haar onderdanen ‘uit de grond van Mijn hart’ bedankte. ‘Want onder den indruk van de geweldige beroeringen in de volken van Europa is ook in Ons Vaderland de staatsorde een oogenblik bedreigd. Het antwoord daarop door U met overweldigende meerderheid gegeven, heeft op Mij een diepen indruk gemaakt.’

Het staat buiten kijf dat de meeste Nederlanders weinig ophadden met het revolutionaire socialisme. ‘Handen af van onze koningin’ was een sentiment dat in brede kringen werd gedeeld. Maar in hoeverre was de tegenbeweging werkelijk een zaak van het volk geweest? De aanzet was gegeven door een paar individuen, die behoorden tot de katholieke en protestantse elites in het bedrijfsleven, het leger en het parlement. En de contrarevolutie kwam pas echt van de grond op het moment dat de regering de strijdkrachten inzette. De autoriteiten bezaten wat Troelstra en zijn aanhangers totaal ontbrak: een helder doel, te weten het behoud van de status-quo, en de organisatie en de middelen.

Achteraf kan men zich afvragen of de massale inzet van militairen en gewapende burgers wel in verhouding stond tot het werkelijke gevaar dat de sociaal-democraten vormden voor de gezagsverhoudingen. De revolutiepoging stelde in ons land amper iets voor en het zou misschien beter zijn om te spreken van de contrarevolutie van 1918. Tegen de macht van de staat, gesteund door een meerderheid van de bevolking, konden onervaren en weifelachtige revolutionairen niets uitrichten.

Meer lezen

Het meest uitputtende verslag van de (contra)revolutie van 1918 is November 1918. Journaal van een revolutie die niet doorging (1968) van H.J. Scheffers.

De gebeurtenissen en beraadslagingen die leidden tot de inzet van het leger staan ook beschreven in Als ’t moet. November 1918 en de Bijzondere Vrijwillige Landstorm (1959) van J.C. van der Does.

De BVL kwam voort uit de Vrijwillige Landstorm en fungeerde tot 1940 als reserve-eenheid die kon worden opgeroepen als er opnieuw revolutie zou dreigen. Slecht één keer kwam de BVL in actie: in 1920 in ’s-Heerenberg, om te voorkomen dat Duitse spartakisten de grens overstaken. Hierover schreef H. Tomas in De Bijzondere Vrijwillige Landstorm (1991). In 2004 publiceerden Ben Endlich en Nanda van der Zee Metterdaad! De Vrijwillige Burgerwacht Haarlem.

Gerretson en Van Gybland Oosterhoff raakten na 1918 in fascistisch vaarwater. Meer daarover in Robin te Slaa en Edwin Klijn, De NSB. Ontstaan en opkomst van de Nationaal-Socialistische Beweging, 1931-1935 (2009).