Home Guerrilla in de jungle

Guerrilla in de jungle

  • Gepubliceerd op: 19 april 2021
  • Laatste update 13 mrt 2024
  • Auteur:
    Twan van den Brand
  • 11 minuten leestijd
Guerrilla in de jungle

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Historischnieuwsblad.nl? U bent al lid vanaf €1,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

In het oerwoud van Nieuw-Guinea knokt een Nederlandse verzetsgroep dertig maanden tegen de Japanse bezetter. Zestien mannen en één jonge vrouw overleven. Ze worden uitgehongerd en volkomen verzwakt teruggevonden.

De eerste flarden Nederland zijn net bevrijd als persbureau Anep-Aneta op 21 september 1944 nieuws verspreidt uit het geallieerde hoofdkwartier in de Zuidwest-Pacific. ‘Heden werd de redding bericht van 25 mannen en een meisje die gedurende tweeëneenhalf jaar een bitteren guerrillastrijd voerden tegen de Japanners op Vogelkop.’ Vogelkop is het schiereiland aan de noordwestzijde van Nieuw-Guinea. Een blik op de kaart verduidelijkt de naam.

Anep-Aneta, gelieerd aan de Nederlandse regering in Londen, heeft het op één punt mis. Bij de evacuatie gaat het niet om 25, maar om zestien mannen en één jonge vrouw. Ze vormen het restant van een verzetsgroep die nooit voor de Japanners is gezwicht. Gevechten met de bezetter, ziektes en uitputting hebben de rangen uitgedund. Een enkeling is door vijandige Papoea’s opgepeuzeld.

In april 1942 zijn ze met 62 man de jungle in getrokken vanuit Manokwari. Dat is de voornaamste nederzetting op Vogelkop, in die tijd zelfs de grootste van Nieuw-Guinea. Maar volgens kolonist en varkensfokker Mauritz Kokkelink is het dorp ‘niet veel zaaks. Verspreid langs het strand, een kleine honderd primitieve huizen. Om ieder huis lege oliedrums als regentonnen.’

Vanaf 1936 is er in Manokwari een detachement van het Koninklijk Nederlands Indische Leger (KNIL) gestationeerd. In de wijde ommelanden wonen behalve een paar honderd kolonisten ruim 30.000 autochtonen – Papoea’s.

Verzetsmannen Kokkelink en De Beaufort opereren vanuit de jungle.

Oude grammofoon

Kokkelink is een van de zeventien overlevenden. Ze zijn er na dertig maanden strijd beroerd aan toe. ‘Het was moeilijk deze mannen te onderscheiden van de wildste Papoea’s,’ schrijft KNIL-luitenant Abdoel Razak. Hij is begin september 1944 in Vogelkop gedropt om contact met hen te zoeken. ‘Een lendedoek was het eenige kledingstuk dat zij over hadden en hun voeten zaten vol wonden, daar zij het al maanden zonder schoeisel hadden moeten doen. Het voortdurende gebrek aan voedsel, samen met het zware leven in het oerwoud, had deze mannen doen veranderen in levende geraamten.’

De verzetsstrijders hebben steun gehad van de 18-jarige Molukse Costavina Ayal en haar tante Tien en oom Seth Nahuway. Die laatste werkt als bestuursassistent op Vogelkop. Ze koken en wassen, verzorgen gewonden, maar weten ook een karabijn of mes te gebruiken.

Ze zijn er ook bij als de Japanners op 18 april 1944 een guerrillakamp bestormen en overmeesteren. De Japanners nemen tevens de commandant van de verzetsgroep, KNIL-kapitein Johan Willemsz Geeroms, gevangen. De ooit zo strijdvaardige officier is weerloos. Twee jaar van verzet en verantwoordelijkheid hebben zijn geest en fysiek aangetast. Hij ligt alleen maar ‘op zijn matje’, zegt Coos Ayal in 1985 tegen NRC Handelsblad. ‘De hele dag liet hij de oude grammofoon spelen. We werden er stapeldol van. Als hij geen plaatjes draaide, zong hij zelf de liedjes.’ Die oude grammofoon hadden ze buitgemaakt.

‘Rennen, vallen, opstaan, rennen. Ik was zo bang dat ik geen angst meer voelde’

Een maand na de overval sterft Willemsz Geeroms door het zwaard, rapporteert NEFIS, de Nederlandse militaire inlichtingendienst. Volgens een getuige wordt hij eerst gemarteld en dan ‘voor de ogen van mevrouw Nahuway onthoofd door een Javaanse sergeant’. Ook Tien Nahuway wordt gedood.

De commandant en enkele kompanen zijn weliswaar uitgeschakeld, maar er blijven anderen over. Vanaf het begin heeft Willemsz Geeroms zijn manschappen in groepen laten opereren, met kampen die uiteenliggen. Zo hoeft één charge van de Japanners nooit iedereen fataal te zijn.

Coos Ayal weet net als haar oom aan de aanval te ontsnappen. ‘Rennen, vallen, opstaan, rennen. Ik was zo bang dat ik geen angst meer voelde.’ Ze brengen geheel ontdaan het boze nieuws over aan medestrijders, vele kilometers verderop. Onder hen Mauritz Kokkelink, de varkensfokker die indertijd eerst zijn beesten heeft vrijgelaten, vervolgens met Willemsz Geeroms de jungle in is getrokken en inmiddels sergeant is. Hij neemt het commando van het gedecimeerde Manokwari-detachement over.

Dat detachement heeft al lang geen radiocontact meer met de rest van de wereld. Hoe de oorlogskaart eruitziet – het oerwoud, hún slagveld daargelaten – is onduidelijk. Het credo luidt: vechten en overleven, en andersom. En: Leve de Koningin!

Vlag van de verzetsgroep van Mauritz Kokkelink met daarop geborduurd de namen van de zeventien overlevenden. Ze sturen hem naar koningin Wilhelmina.

Tropische ziektes

Zo gaat het dan al twee jaar, sinds 12 april 1942, de dag dat de Japanners met een vloot opdoemen in de baai van Manokwari en duizenden troepen aan land zetten. Begin maart is Java bezet en heeft luitenant-generaal Hein ter Poorten de troepen in de hele archipel tot overgave gesommeerd. De capitulatie is een feit, maar op veel eilanden ontluikt het verzet. Op Vogelkop begint een guerrilla, die na de oorlog met militaire én koninklijke eer gehonoreerd zal worden.

Willemsz Geeroms, de bevelhebber in Manokwari, heeft maanden tevoren op verschillende plekken in het oerwoud voedselvoorraden laten opslaan. Ze zullen later deels door Papoea’s geplunderd of onbereikbaar blijken. Hij onderwerpt tientallen reservisten, onder wie Kokkelink en bestuursambtenaar Piet de Kock, een van de andere overlevenden, aan militaire trainingen.

‘We stonden apetrots gereed in ons groene pakje en met onze verouderde geweren,’ aldus De Kock. ‘De radio berichtte dat we machtige bondgenoten hadden, Amerika, Engeland en Australië. We verbonden hieraan de conclusie dat de oorlog nooit langer dan zes maanden zou duren.’

Op 12 april verdwijnt Willemsz Geeroms met zijn getrouwen ijlings in de jungle. Vrouwen en kinderen zijn eerder geëvacueerd of blijven achter. Velen zullen hun mannen en vaders nooit meer terugzien. De guerrilla’s slaan hun kamp op op honderd kilometer van Manokwari, in de kampong Wasirawi, bij een voedseldepot.

Korte tijd later volgt de eerste afrekening. Vanuit een hinderlaag schiet Kokkelink een naar de Japanners overgelopen KNIL-militair en enkele van diens kameraden dood. ‘Nog nooit in mijn leven had ik op een mens geschoten. Als vroeger een varken moest worden geslacht liet ik dat bij voorkeur aan een ander over. Het was een executie, maar ik voelde niet de minste wroeging.’ De volgende jaren zullen over en weer meedogenloos zijn.

Ze houden zich in leven door bladeren, slangen en ratten te verorberen

Het Japanse dreigement om de achtergebleven vrouwen en kinderen om te brengen beweegt de mannen van Willemsz Geeroms niet tot overgave. Ze trekken voortdurend verder, verdeeld in groepjes, de Japanners tartend en trotserend, soms gegidst en gesteund door Papoea’s. Hun tochten zijn slopend. Behalve de vijand maken tropische ziektes en uitputting slachtoffers. Het is een opgave om voedsel te vinden. Ze houden zich in leven door water te drinken uit riviertjes en bladeren, slangen, ratten en andere ‘eetbare materialen’ te verorberen.

Soms staan Papoea’s een varken af, vertelt Teddy van Genderen, een van de reservisten, in 1981 aan de Amersfoortse Courant. ‘In ruil voor een geweer en één of twee patronen.’ Een deal met een bonus, want zo’n bevriende stam wil het wapen weleens gebruiken om Japanners te doden en op te eten. Vooral de handen zijn in trek, aldus Van Genderen. ‘Omdat ze zo lekker op die kootjes konden kluiven.’

Volgens sergeant Kokkelink valt zijn makker Henk Löwissen eveneens ten prooi aan kannibalen. Het is, oorlog of niet, een bekend risico in het donkere binnenland van Nieuw-Guinea. Lang niet alle Papoea’s zijn menseneters, maar voor een paar stammen is het nuttigen van de vijand wel een vertrouwd (overwinnings)ritueel.

Groene lichtkogel

De Japanners trekken na enige aarzeling de jungle in. Eerst proberen ze de kenners van het terrein, de Papoea’s, te paaien met een beloning voor iedere gevangengenomen of gedode vijand. In het begin gaat het om een Indische gulden. Als de strijd voortduurt en de bezetter ondanks zijn overmacht verliezen lijdt, loopt het bedrag voor aanvoerder Kokkelink op tot 10.000 gulden, alsmede rijst en zout.

Op hun beurt rekenen de guerrilla’s af met Japanse troepen en vijandige Papoea’s. Als die laatsten weten te ontkomen, gaat hun verlaten kampong in de hens. NEFIS-rapporten en getuigenissen suggereren dat de Nederlanders in totaal tussen de vijftig en honderd tegenstanders doden.

Onder hen afvallige bestuursambtenaren en andere overlopers. ‘Dat was tenminste één verrader met rijkseigendom in zijn lijf,’ constateert Kokkelink nadat hij weer een judas met majesteits kogel naar de andere wereld heeft geholpen.

Na het verlies van Willemsz Geeroms en nieuwe Japanse offensieven in mei en juni 1944 verschuilt Kokkelink zich met twaalf anderen in de regio van de Mandatjans, een Papoea-stam van wie ze de leiders goed kennen. Een kleinere groep rond sergeant-foerier Beaufort zwerft elders rond.

Eind juli strijken Amerikaanse en Nederlandse troepen neer in het noordwesten van Vogelkop. Op de basis bij Sansapor meldt zich al snel Papoea Simon Lawer. Hij heeft een uitgeputte Hollander gelokaliseerd, ene Beaufort.

Lawer wordt met een boodschap teruggestuurd. ‘Ter Uwer bevrijding is het volgende schema vastgesteld,’ zo leest de foerier in een brief, die bewaard is gebleven bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD). Als bevestiging zal ‘een Amerikaans vliegtuig middernacht 1-2 september een groene lichtkogel afwerpen’. De evacuatie lukt enkele dagen later. Het gewicht van Beaufort is in 2,5 jaar strijd gehalveerd tot 38 kilo.

NEFIS weet bij benadering waar de andere groep uithangt. KNIL-luitenant Abdoel Razak, gedropt op de veilige Kebar-hoogvlakte, laat Papoea’s dagenlang zoeken. Eenmaal opgespoord neemt Kokkelink hulptroepen van de Mandatjans mee naar het rendez-vous. Hij heeft geen vertrouwen in ‘een Nederlandse officier die zich Abdoel noemt’.

Coosje Ayal (midden) vlucht met andere leden van de verzetsgroep de jungle in.

Militaire Willems-Orde

Uiteindelijk vliegen veertien van de geëvacueerde mannen en die ene jonge vrouw in oktober 1944 met enkele tussenstops naar Australië, waar de Nederlands-Indische regering en legerleiding resideren. Mauritz Kokkelink en Piet de Kock blijven achter.

De oorlog in Vogelkop duurt voort. Manokwari, met zijn grote vijandelijke basis, heeft zwaar geleden onder Amerikaanse bombardementen. De Japanners zijn het oerwoud in gejaagd en vechten op diverse plekken verder. Ze houden in interneringskampen nog gijzelaars vast, onder wie vrouwen en kinderen.

Amper op adem worden Kokkelink en De Kock als verkenners teruggestuurd naar de jungle die zij zo goed kennen. De sergeant gaat meerdere keren. Het liefst zou hij zelf de laatste bezetter van zijn Vogelkop verjagen. Maar zover komt het niet.

In juli 1945 moet Kokkelink zich in Australië melden. Op 6augustus – de dag waarop Amerikanen een atoombom op Hiroshima gooien – krijgt hij in Brisbane de Militaire Willems-Orde opgespeld. De 15de capituleert Japan.

Twan van den Brand is journalist

 

Nog één in leven

Eén guerrillastrijder van Vogelkop leeft nog altijd: Piet de Kock, inmiddels 103 jaar. Van de anderen overleed Coos Ayal in 2015, 88 jaar oud, in Ridderkerk, waar een straat naar haar is vernoemd. Mauritz Kokkelink stierf in 1994 op 81-jarige leeftijd in Frans-Guyana.

 

Meer verzet in Indië

Het Manokwari-detachement bestond voor het grootste deel uit Indische Nederlanders, onder wie Mauritz Kokkelink en Piet de Kock, en inheemse KNIL-soldaten. Dat gold ook voor het verzet op de andere eilanden van de archipel. Behalve indo’s waren ondergedoken of vrijgelaten (KNIL-)militairen betrokken. Veel support van de massa ontvingen zij echter niet. Integendeel. De Japanners kregen hulp en wisten de meeste verzetsgroepen in de eerste helft van 1943, of eerder al, te elimineren.

 

Jungle Pimpernel

De Japanners laten grote delen van Nederlands-Nieuw-Guinea onbezet. Dat geldt ook voor de zuidelijke regio rond Merauke. Daar wappert de hele oorlog het rood-wit-blauw. Ver onder Vogelkop, in de binnenlanden bij de Wisselmeren, opereert een kleine verzetsgroep rond bestuursambtenaar en etnoloog Vic de Bruyn. In juli 1944, als de Japanners te nabij komen, wordt De Bruyn geëvacueerd. Hij staat later model voor Anthony van Kampens boek Jungle Pimpernel.

 

Meer weten

De ongelijke strijd in de Vogelkop (1981) bevat de memoires van Piet de Kock.

Wij vochten in het bos (1956) verteld het verhaal door de ogen van Mauritz Kokkelink.

Oerwoudstrijders onder onze driekleur (1946) door H. George Franks is het oudste boek over de guerrilla in de Vogelkop.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 5 - 2021