Home Gewaarschuwd door de sterren

Gewaarschuwd door de sterren

  • Gepubliceerd op: 5 juli 2011
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Herman Pleij
Gewaarschuwd door de sterren

Jaarlijks voorspelden artsen in de zestiende eeuw aan de hand van de loop van hemellichamen de toekomst. Bestuurders maakten handig gebruik van hun teksten om de orde te handhaven. En vooral om vrouwen in het gareel te houden.

 

Een nieuwe zondvloed

De Antwerpse dichteres Anna Bijns, vermaard vanwege haar scheldpartijen tegen Luther en hartverscheurende klachten over een verdwenen minnaar, reageerde met haar fabelachtige verskunst op alles wat haar niet beviel of wat haar vrees inboezemde. Zo opende ze een refrein met de constatering dat de voorspelling van een watersnood voor het jaar 1524 gelukkig niet uitgekomen was.

De Schelde was dat jaar niet buiten haar oevers getreden en had geen slachtoffers gemaakt, zoals geregeld wél gebeurde in Antwerpen en de omliggende dorpen. Dan waadde men tot zijn knieën door het water en er waren altijd slachtoffers te betreuren. Bovendien raakten landbouw en infrastructuur dermate ontregeld dat voedselschaarste en epidemieën zich nog jaren nadien lieten voelen. Spectaculair weer was een onbeheersbare factor die elk moment de bestaanszekerheid van stedelingen kon aantasten.

Maar Anna zou Anna niet zijn als ze haar vers geen moraliserende wending had gegeven. De voorspelling klopte wel degelijk. Er was weliswaar geen water gekomen, maar iedereen had kunnen vaststellen dat het christendom overspoeld werd door een golf van zonden. Een nieuwe zondvloed stond ons te wachten – hij was zelfs al begonnen. Geleerden hadden dat in de sterren gelezen.
Anna Bijns had het oog op de volgelingen van Luther. Die verspreidden al enige jaren hun opvattingen op straat en via de drukpers. Ze laakte hun optreden als vuige laster en achterklap die de moederkerk in opspraak brachten.
 

Kwalen en epidemieën

Kennelijk hechtte Anna groot gewicht aan de voorspelkunst. In de tijd rond Kerstmis verschenen er altijd diverse voorspellingen voor het komende jaar. Die presenteerden zich als geloofwaardige resultaten van harde ‘wetenschap’. Jaarlijks berekenden astronomen de loop van de hemellichamen, om daar verregaande conclusies aan te verbinden over het komende weer, de oogsten, ziekten, oorlog en zelfs de gedragingen van allerlei bevolkingsgroepen binnen de stad. Een onderscheid tussen astronomie en astrologie werd niet gemaakt.

Het vervaardigen van deze handzame boekjes in pamfletvorm – meestal vier blaadjes –, ook wel prognosticaties genoemd, was een specialisme onder geleerden in de zeven vrije kunsten en de medicijnen. Hele families wisten hiermee een aantrekkelijk inkomen te verdienen, zoals het geslacht Laet van Borchloon, dat generaties lang de markt vanuit Antwerpen beheerste.

Meestal wisten deze auteurs de positie van stadsarts te verwerven (geneeskunde en astrologie waren in die tijd vervlochten), waarbij het mes aan twee kanten sneed. De stad hoopte op voorspellingen die de gezeten burgerij goed uitkwamen. Daarnaast kondigden deze geleerden graag kwalen en epidemieën aan, waartegen zijzelf passende remedies in de aanbieding hadden.
 

Voorspellende boekjes

Ook de Antwerpse drukkers profiteerden. De boekjes verschenen jaarlijks en boden een geregelde bron van inkomsten voor hun vaak nog onzekere bedrijf. Zo’n duizend exemplaren van een editie gingen via marskramers van de hand, terwijl de steden zelf garant stonden voor de afname van een paar honderd stuks. Daarnaast bracht menig drukker ook nog vertalingen uit van dezelfde tekst in het Latijn, Frans, Duits of Engels voor de buitenlandse markt.

Voor het jaar 1491 verscheen bij drukker Gerard Leeu een van de eerste voorspellingen van meester Jasper Laet. Hij opende met een onverbloemde lofzang op de stadsbestuurders. Hun bijzondere kwaliteiten zouden zich ook in het komende jaar weer manifesteren. Onder de kop ‘Van der vermaerder coopstad van Antwerpen’ liet hij meteen weten dat hun wijze beleid het welzijn van de stad zelfs zou verhogen. Dat stond in de sterren, had Laet geconstateerd.

Hij maakte daar zo’n belangrijk punt van, omdat de regenten helaas genoodzaakt zouden zijn maatregelen te nemen die niet bij iedereen in even goede aarde zouden vallen. Maar het kon niet anders, zoals op de lange termijn wel duidelijk zou worden. En verder moest men maar troost putten uit de welvaart, die desondanks toenam. Die welvaart was bovenal te danken aan de koopmannen die onder de hoede van de stad stonden. Een ieder diende er diep van doordrongen te zijn dat elke voorspoed van de stad alleen en uitsluitend te danken was aan de inzet van de handelslieden.
 

Een politiek instrument

Auteurs van de voorspellende boekjes kozen er steeds voor hun stadsbesturen te vleien en te steunen. Voor het jaar 1555 liet meester Willem de Vriese weten dat de hemellichamen zich wat Antwerpen betrof in een wonderbaarlijke constellatie zouden begeven. Dat moest zowel goede als kwade gevolgen hebben. Om die laatste zo veel mogelijk in te perken zou het stadsbestuur gedwongen zijn een aantal onsympathieke ingrepen te doen.

Men diende zich echter terdege te realiseren dat daarmee vóór alles het koopmanschap beschermd werd. Het was dus zaak geen tweedracht te zaaien uit misplaatste onvrede, ook niet in religieuze zaken. Iedereen moest erop vertrouwen dat hun ‘wijse regenten met grooter voorsinnicheyt [vooruitziende blik] alle dinck bemiddelen en ten beste keeren’.

Dergelijke voorspellingen, ook op andere gebieden, gaven de toon aan van dit jaarlijkse strooigoed. Aangezien velen hieraan tot ver na de helft van de zestiende eeuw een beslist geloof hechtten, vormden de prognosticaties een geducht politiek instrument in handen van menig bestuurder. Daarbij stond of viel alles met het gezag van de auteurs.

Die werden dan ook geprofileerd op de titelpagina met hun academische titel(s) en kwalificaties, en hun huidige en vroegere betrekkingen. Onder hen bevonden zich in heel Europa vermaarde medici als Vesalius, Paracelsus en Nostradamus, wier glorie sterk bijdroeg aan een algemeen respect voor de professionele duiders van de toekomst. Daarnaast werd al op de titelpagina gestrooid met het nodige astrologische jargon, waardoor het ‘wetenschappelijk’ karakter van een en ander buiten kijf kwam te staan.
 

Opstandig volk

De genoemde Willem de Vriese, stadsarts van Maastricht, maar gelanceerd door Antwerpse drukkers, greep de roerige tijden aan om voor 1555 veel opstandigheid van het volk in de sterren te lezen. Hij had diverse eclipsen berekend – zons- en maansverduisteringen – en die betekenden altijd slecht nieuws: ‘opruer ende tweedracht onder den volcke, muyterije ende conspiratie tegen overheit ende heeren.’

In deze tijd van inquisitie, openbare executies van andersdenkenden en boekverbrandingen werkte zo’n ‘wetenschappelijke’ voorspelling als een opsporingsbevel voor de plaatselijke overheden. Het volk zou zich volstrekt onvoorspelbaar (!) gedragen. Met geweld zou de meute zijn zogenaamde recht zoeken. Bestuurders zouden belasterd worden. Volgde men echter gelaten de wijze raad van de regenten op, dan bleef een toenemende voorspoed verzekerd.

Op deze manier gingen honderden voorspellingen vanaf het einde van de vijftiende eeuw te werk. De Vriese maakte stemming tegen elk opstandig geluid en zijn voorspelling kon aanleiding geven tot preventieve maatregelen als opsluiting en verbanning, zelfs zonder directe aanleiding – men was immers gewaarschuwd door de sterren.

Een gezaghebbend auteur als Jasper Laet liet zijn voorspellingen zelfs een enkele keer vergezeld gaan van beleidsadviezen. Voor 1515 kondigde hij toenemende welvaart voor Antwerpen aan, op voorwaarde dat men de ordebewaking verbeterde door meer gerechtsdienaars aan te stellen. Daardoor zouden nieuwe kooplieden naar de stad gelokt worden. En van hen moest de internationale handelsmetropool het hebben.
 

Minderwaardigheid van de vrouw

Subtieler was de verdachtmaking van vrouwen die telkens de kop opstak. Het deed steeds wat kluchtig aan, maar de serieuze context van de voorspellingen verleende deze toch een zwaar gewicht. Tweemaal, voor 1505 en voor 1510, kreeg Brussel te horen dat vrouwen en mannen in grote tweedracht met elkaar zouden verkeren. Voor 1531 liet de gezaghebbende Jean Thibault meer in het algemeen weten dat ‘die vrouwen sullen dicwils geneycht zijn tot kiven’.

De angst voor opstandige vrouwen bepaalde in toenemende mate het klimaat in de steden van de Lage Landen. In ieder geval leken ze zich meer en meer meester te maken van de openbare ruimte en zelfs van het bestuur. Dat ging hier aanzienlijk verder dan in de rest van Europa, vanwege de dominante stadscultuur. Vroegkapitalisme, vrije markt, arbeidsdeling en ondernemingslust openden brede mogelijkheden voor vrouwen van allerlei rangen en standen, de geestelijke niet uitgesloten.

Dat werd met verbazing vastgesteld door buitenlandse bezoekers. De plaatselijke bevolking maakte zich groeiende zorgen over de concurrentie op de werkvloer en het onberekenbare gedrag van vrouwen. Hun vrijmoedigheid botste met eeuwenoude zekerheden over de minderwaardigheid van de vrouw. De apostel Paulus had er al op gewezen dat ze permanent onder de hoede van een man diende te staan vanwege haar wankelbare gemoed – zie Eva. Dat was in de Middeleeuwen van medische zijde bevestigd, waardoor alleenstaande of zelfstandig opererende vrouwen op de grootste argwaan konden rekenen.
 

Manwijven en slonzen

Vrouwen van formaat – soms kon men niet ontkennen dat een vrouw echt wat te vertellen had – kregen dan ook mannelijke eigenschappen toegeschreven als verklaring voor hun opmerkelijke daden. Dat gold in het bijzonder voor de vrouwen die in deze streken aan de weg timmerden, zoals Maria van Bourgondië, Margaretha van Oostenrijk, Maria van Hongarije en Margaretha van Parma. Ze werden onveranderlijk getypeerd als manwijven die net als mannen schrijlings paardreden en complete raadscolleges de deur uit scholden.

Steden probeerden daarom met verordeningen vrouwen in tal van beroepen terug te dringen en hun uitgaansleven aan banden te leggen. De literatuur hielp een handje mee door slonzige huisvrouwen, begijnen en textielarbeidsters te stigmatiseren als hoerige onruststooksters die uiteindelijk de ondergang van de man op het oog hadden. Zelfs verdachtmakingen van hekserij sloten hierop aan: om hun zin te krijgen sloten sommige vrouwen zelfs een pact met de duivel, zo was de boodschap.

Vooral vrouwen in de textiel waren gevreesd. Op straat daagden ze openlijk passanten uit, ze intimideerden hun werkgevers en beroofden mannen van hun banen. Antonio de Beatis, secretaris van de kardinaal van Aragon, stelde tijdens hun rondreis door de Nederlanden in 1517-1518 ontzet vast hoe zulke textielmeisjes bij de vlasoogst mannen op straat met vlas vastbonden. Die mannen kwamen pas los na betaling van een forse geldsom, te besteden aan de woeste feesten die de meisjes vervolgens aanrichtten.

In een dergelijk klimaat maakten de voorspelers graag stemming. Vrouwen waren moeilijk in te tomen. Het stond in de sterren: men moest op zijn hoede zijn, preventieve maatregelen zouden heel doeltreffend kunnen uitpakken. Daarbij kon men denken aan allerlei beperkende regels voor de uitoefening van beroepen en verordeningen tegen losbandig gedrag van vrouwen op straat.
 

Concurrentie 

Nu werden niet alle jaarlijkse voorspellingen klakkeloos aanvaard. De concurrentie onder de auteurs was moordend en de drukkersbelangen wogen zwaar. Geleerden probeerden hun prognoses zo veel mogelijk van elkaar te laten verschillen, wat op zichzelf al leidde tot de nodige vragen over de ‘wetenschappelijke’ onderbouwing. De auteurs vlogen elkaar dan ook geregeld in de haren, vooral door te constateren dat allerlei voorspellingen van anderen niet waren uitgekomen. Deze polemieken, soms ook in druk verspreid, leidden tot niets en hadden nooit een winnaar.

Astrologische berekeningen op basis van de loop der hemellichamen lagen allerminst vast: met de gevolgde methoden kon men alle kanten op. Bovendien had de kerk zich ooit met de astrologie verzoend, op basis van de formule dat de sterren deden neigen maar niet dwongen: de mens had immers een vrije wil. Daardoor kon men op grond van een voorspelling – pas op voor kijvende vrouwen – maatregelen nemen die verhinderden dat vrouwen hun kans grepen.
 

Selffulfilling prophecies

De voorspellingen stimuleerden bepaald gedrag, een fenomeen dat in de psychologie bekendstaat als selffulfilling and selfdenying prophecies. Dat stond elk zinnig debat over de waarde van de voorspellingen in de weg – het ging louter om het geloof dat de afnemers eraan hechtten en het gezag dat de auteurs uitstraalden.

Van dergelijke effecten was men zich zeer bewust – vandaar de populariteit van de voorspellingen onder gezagdragers: zij konden ze gebruiken om het volk te sturen. Daarbij had men ook oog voor de negatieve gevolgen. Zo betoonde meester Adriaen van Vossenhole voor 1561 de nodige terughoudendheid bij het voorspellen van voor- en tegenspoed: ‘Van de goeden en dueren tijt te schrijven is seer periculoos [gevaarlijk], sonderlinghe [in het bijzonder] om die voorcoopers wille die dat goed op de solder leggen.’

Graanwoekeraars veroorzaakten in die tijd kunstmatige voedselschaarste door graanvoorraden op te slaan naar aanleiding van voorspellingen over droogte, slechte oogsten en bijgevolg ‘dure tijd’. Zo dreven ze de prijs op. Van Vossenhole stelde zijn beroepsgroep niet ten onrechte medeverantwoordelijk.
 

Vermakelijke spin-offs

Niettemin werden de voorspellingen in de loop van de zestiende eeuw dermate populair dat er tal van spin-offs ontstonden met een toenemend vermaakskarakter. Ook daardoor zou het gezag ervan langzaamaan afbrokkelen.

Huisgezinnen kozen daarom steeds vaker voor een alternatieve bron van informatie, zoals schaapherderkalenders, die voor meerdere jaren adviezen bevatten en tevens als huiskroniek konden dienen. De schaapherder genoot hoog aanzien omdat hij door zijn langdurige verblijf onder de hemel de tekenen der schepping het best verstond – bewezen bij de geboorte van Jezus – en bovendien niet besmet was door ijdele geleerdheid. Als aanbeveling gold dan ook de verzekering dat hij nog geen A van een B kon onderscheiden: in hem was de paradijselijke zuiverheid bewaard. Als ervaringsdeskundige in de natuur verstrekte hij praktische adviezen over eten, ziekte en ontspanning, op het niveau van: ga een luchtje scheppen om de eetlust op te wekken.

Verwant waren de aantrekkelijk uitgevoerde lotboeken waarmee men in gezinsverband elkaars horoscoop kon trekken. Ze droegen vanaf 1518 titels als ’t Huys der fortunen en bevatten een draaibaar pijltje waarmee men de toekomstige levensloop uitgestippeld kreeg via maanden, planeten en de tekens van de dierenriem.

Het einde van de voorspelkunde

De voortschrijdende hemelwetenschap, meteorologie, artsenij en ook de vermaaksindustrie maakten tegen het einde van de zestiende eeuw uiteindelijk korte metten met de voorspelkunde. In de vorm van almanakken met praktische jaarkalenders en verstrooiende verhalen bereikten ze de moderne tijd nog wel, bijvoorbeeld in de vorm van de volstrekt gemarginaliseerde Enkhuizer Almanak.

Maar dankzij de drukpers hadden de voorspellingen meer dan een eeuw lang een ongekende invloed uitgeoefend op de politiek van stad en land, en op het menselijk welbevinden in het algemeen. Dat maakt het des te onbegrijpelijker dat de geschiedwetenschap deze rijke bron volkomen links laat liggen.

Herman Pleij is emeritus hoogleraar historische Nederlandse letterkunde aan de Universiteit van Amsterdam.

Meer weten?

In Het zal koud zijn in ’t water als ’t vriest (1980) van Hinke van Kampen, Herman Pleij e.a. zijn zeven zestiende-eeuwse spotprognosticaties uitgegeven; inleiding en commentaar geven ook informatie over serieuze jaarvoorspellingen.

In oktober 2011 verschijnt Anna Bijns, van Antwerpen van Herman Pleij: de auteur besteedt veel aandacht aan de positie van vrouwen in de stedelijke samenleving. Voor de verbazing van buitenlanders over de vrijmoedige vrouwen, zie Pleijs Moet kunnen. Een kleine mentaliteitsgeschiedenis van de Nederlander (2010). Zijn boek Het gevleugelde woord (1400-1560) (2007) behandelt de vermaaksliteratuur rond de voorspelkunde.

Van Der scaepherders Kalengier uit 1513 bestaat een facsimile-editie (1985) met inleiding door W.L. Braekman. Over almanakken, zie: J. Salman, Een handdruk van de tijd. De almanak en het dagelijks leven in de Nederlanden, 1500-1700 (1998).
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.