Piet de Rooy (red.)
Geschiedenis van Amsterdam 1900-2000. Tweestrijd om de hoofdstad
657 p. SUN, € 44,50
Geschiedenis van Amsterdam IV
Frans Smits interviewt Ed van Thijn
‘De serie Geschiedenis van Amsterdam bestaat uit vier delen (deel I over de Middeleeuwen, deel II over de Gouden Eeuw, deel III over de negentiende eeuw en deel IV over de twintigste eeuw). Het is een prachtige serie, een standaardwerk. Ik ben jarenlang columnist geweest voor Ons Amsterdam en ik heb alles wat er over Amsterdam geschreven is verzameld. Geschiedenis van Amsterdam is de meest geactualiseerde geschiedschrijving van Amsterdam. Het werk is vooral zo bijzonder omdat het niet alleen een leesboek is, maar ook een kijkboek; de illustraties zijn van een uitzonderlijk hoog niveau. Het is een serie waaraan je verslaafd raakt. De meeste boeken zet je in de boekenkast als je ze uit hebt, maar hierin blijf je bladeren, kijken en lezen.
Het vierde deel spreekt mij het meest aan; het gaat over mijn eeuw en die van mijn ouders. En het gaat ook over de geschiedenis van mijn politieke overtuiging, de sociaal-democratie. De onderwerpen in dit deel, dat onder redactie stond van Piet de Rooy, zijn prachtig geselecteerd. Geschiedenis is selectie.
Hoofdthema van het boek is de tweestrijd om de hoofdstad, een variant op de klassenstrijd. In de jaren twintig en dertig deed zich een felle strijd voor tussen de sociaal-democraten en de “burgerlijke partijen” over de vraag of en in welke mate Amsterdam een socialistische stad zou worden, en daarmee, zoals De Rooy schrijft “in de ware zin des woords een hoofdstad, namelijk de plaats waar vooruit werd gegrepen naar de toekomst”.
De SDAP heeft in de personen van wethouders Floor Wibaut en Monne de Miranda Amsterdam geleid. Vóór Wibaut was er nauwelijks stadspolitiek, bijvoorbeeld op het gebied van woningbouw en sociale zorg door de gemeente. De radicalen van Wim Treub begonnen ermee, de sociaal-democraten breidden het enorm uit. Met name op het terrein van bouw en ruimtelijke ordening hebben zij deze stad gemaakt. Het Amsterdamse uitbreidingsplan, vlaggenschip van de vooroorlogse periode, wordt pagina na pagina in beeld gebracht, en dat is een juiste keuze.
De Miranda was een groot wethouder, en dat komt ook duidelijk naar voren. Aan zijn ondergang had naar mijn mening meer aandacht besteed kunnen worden. In 1939 werd De Miranda op een hetze-achtige manier door de pers, De Telegraaf voorop, van corruptie beschuldigd. Een onderzoekscommissie zuiverde hem van alle blaam, maar het was het einde van zijn politieke carrière.
Het was schandalig hoe burgemeester De Vlugt hem in de steek liet en zijn partijgenoten het hem niet toestonden zich te verdedigen. Zijn verweer mocht uit electorale overwegingen niet gepubliceerd worden. In 1942 werd De Miranda door agenten van de Sicherheitsdienst gearresteerd en in Kamp Amersfoort opgesloten. Daar werd hij vermoord door een aantal criminele medegevangenen. De geschiedenis heeft plus- en minpunten, en dit is een van de grootste minpunten uit de vooroorlogse geschiedenis van Amsterdam.
Telegraaf-gelul
Ook tijdens de Tweede Wereldoorlog heerste er tweestrijd. Enerzijds was er de Februaristaking van 1941, een uniek protest tegen de Jodenvervolging. Anderzijds werkten grote delen van de gemeentelijke overheid mee bij de concentratie en het wegvoeren van de Joden. De manier waarop Guus Meershoek de oorlogsperiode beschrijft is fenomenaal.
Het is erg moeilijk om die tijd, waarover al zoveel geschreven is en die essentieel is voor de geschiedenis van Amsterdam, in een handjevol pagina’s samen te vatten. Maar ik ben het meest getroffen door de keuze van de foto’s. Vooral de foto van de razzia in Amsterdam-Zuid, waar je ziet hoe Joodse Amsterdammers, en hun kinderen, op het grasveld voor de “Wolkenkrabber” worden samengedreven, vond ik erg aangrijpend. In mei 1943 stond ik daar namelijk zelf, als klein jongetje nadat ik was opgepakt.
Na de Tweede Wereldoorlog kwam de inrichting van de “oude stad” – het centrum en de wijken eromheen die in de loop van de negentiende eeuw waren aangelegd – centraal te staan. In het debat tekenden zich twee partijen af die een uiteenlopend idee hadden over wat “Amsterdam” nu eigenlijk was: een vitale economische eenheid of een gezellige stad aan de Amstel. Vanaf de jaren zestig kreeg dit debat steeds meer het karakter van een soort “stadsoorlog”. Eerst was er Provo, daarna de Kabouters, de Nieuwmarktrellen en de krakersrellen. Het is door Doeko Bosscher zeer bekwaam opgeschreven.
Uit de periode van mijn eigen burgemeesterschap heeft Bosscher de highlights te pakken: de ontruiming van kraakpand Weijers, de problemen in de Staatsliedenbuurt, de dood van kraker Hans Kok. Soms deel ik zijn beoordeling niet, bijvoorbeeld over de aanpak van de Staatsliedenbuurt. Er was geen sprake van een gebrek aan daadkracht. Ik moest aantonen dat deze buurt anders was dan andere buurten. De gemeenteraad riep: “Dat is Telegraaf-gelul!” Ik zei: “Dat zullen we dan nog weleens zien.”
Ik ben heel bewust – ik geef toe met knikkende knieën – zonder politiebegeleiding die buurt in gegaan. Hoofdcommissaris Valken was het er niet mee eens. Hij gaf me ’s morgens een enquêteformulier. Ik moest kruisjes zetten. Wanneer moest de politie ingrijpen? Als ik uitgescholden werd, of met tomaten of stenen bekogeld? Als ik belaagd of gegijzeld zou worden? Ik heb overal “nee” op geantwoord, hoewel ik in eerste instantie “ja” zou hebben gezegd als het op een gijzeling zou uitlopen. Maar ik wist dat Valken dan al na tien minuten zou hebben opgetreden, omdat er zogenaamd een gijzeling dreigde. Ik ken de politie.
De krakers waren zo dom om mij de toegang tot de buurt te ontzeggen. Het was een keerpunt. Vanaf toen kon ik de Staatsliedenbuurt aanpakken.’
Ed van Thijn was tussen 1983 en 1994 burgemeester van Amsterdam en schreef over die periode BM (2003).
Hans Goedkoop: Alles moest nog worden uitgevonden door Cordula Rooijendijk (Atlas)
‘Ik hoef maar langs een computer te lopen of hij gaat al kapot. En hoewel mijn vader als docent wis- en natuurkunde aan een hts altijd in de weer was met ponskaartjes, haak ik bij technische onderwerpen meteen af. Mijn fascinatie voor de ontstaansgeschiedenis van de computer komt dan ook voort uit belangstelling voor de personen die achter de uitvindingen schuilgaan.
Cordula Rooijendijk scharrelde voor dit boek werkelijk overal bevlogen uitvinders vandaan en vertelt de persoonlijke verhalen van de Nederlandse computerpioniers. In Alles moest nog worden uitgevonden herinneren ze zich de dag waarop ze een Meccano-doos kregen en hoe ze als kind al alle apparaten sloopten.
Het zijn hobbyisten, die in hun bezetenheid avond aan avond, jaar in jaar uit pielden aan problemen, terwijl ze niet eens wisten waartoe hun werk zou leiden. Van een detail als het bewaren van de eerste ontvangen e-mail gaat iets opbeurends uit. Dit boek roept een onbekende wereld op, waardoor het uitvinden van computers iets avontuurlijks krijgt.’ MvH]
Dit artikel is exclusief voor abonnees