Home Gemiste kansen in Saudi-Arabië

Gemiste kansen in Saudi-Arabië

  • Gepubliceerd op: 29 augustus 2002
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Maurits Berger
  • 12 minuten leestijd
Gemiste kansen in Saudi-Arabië

Jarenlang had Nederland een bijzondere relatie met het jonge Saudi-Arabië. Nederlanders werden gevraagd als adviseurs en vestigden er de eerste bank, tevens thuisbank van het Saudische koningshuis. Maar bij de ontdekking van grote olievoorraden liet Nederland kansen liggen. `Het winnen van olie had een Nederlandse activiteit kunnen zijn wanneer wij praktischer en fantasierijker hadden durven denken en handelen.’

Ontstaan van Saudi-Arabië

Op 23 september 2002 bestond het koninkrijk Saudi-Arabië zeventig jaar. Wat lange tijd een armoedig woestijngebied was, is in deze korte periode veranderd in een moderne natie met de rijkste olievelden ter wereld. De Verenigde Staten hebben een belangrijke rol gespeeld in deze ontwikkeling. Bij het ontstaan van Saudi-Arabië in de jaren twintig en dertig leek deze rol echter voorbehouden aan Nederland.

Het grote belang van Nederland in de negentiende eeuw in de Arabische kuststrook langs de Rode Zee was niet handel, maar religie, en wel de islam. Van de tien-, soms honderdduizenden islamitische pelgrims die jaarlijks naar Mekka trokken was een groot aantal afkomstig uit Nederlands-Indië. In Mekka zelf woonde een omvangrijke gemeenschap Indische moslims. Aangezien zij Nederlandse onderdanen waren, had Nederland in 1872 een consulaat geopend in de havenstad Djeddah, dat zich bezighield met paspoorten, scheepspapieren, inentingen, ziekenzorg en repatriëring ingeval van overlijden.
 

Het grote belang van Nederland in de negentiende eeuw was niet handel, maar religie

Dat was nodig, want de pelgrimage naar Mekka was in deze dagen geen plezierreisje. Na een lange boottocht arriveerden de pelgrims in Djeddah, dat werd geteisterd door een genadeloos vochtige hitte, waardoor ziekten er welig tierden. Nog in 1938 omschreef een Nederlandse diplomaat Djeddah als `een penibele plaats om te wonen; het was een oord van zuchten; het leven van inboorling of vreemdeling was een weinig vreugdevolle affaire.’

Vervolgens moesten de pelgrims de tachtig kilometer lange woestijnweg naar Mekka afleggen. Kameeldrijvers uit Mekka vroegen exorbitante prijzen, en overal loerde het gevaar van roversbendes. Veel pelgrims legden de barre tocht te voet af. Het consulaire `Bedevaartverslag’ van 1924 schetst een grimmig beeld: `Vele zieken […] zag men langs de weg strompelen. Langs den weg stuiptrekkende pelgrims zag men hier en daar liggen. Niemand die zich er om bekommert.’
 

Oostersche sabels

Nederland was met recht trots op de inspanningen die zijn ambtenaren in Nederlands-Indië en Djeddah leverden om `onze’ pelgrims bij te staan. Deze werden niet alleen ingegeven door menslievendheid: er was Nederland veel aan gelegen om de miljoenen moslims in zijn koloniën tevreden te houden.

Deze overweging gold overigens ook voor de andere twee grote kolonisatoren van de moslimwereld: Groot-Brittannië en Frankrijk. Nederland mocht dan in de politieke schaduw van deze grootmachten staan, het ging er prat op dat van alle moslimgelovigen die de jaarlijkse bedevaart maakten naar Mekka, de `Nederlandse’ pelgrims de meerderheid vormden. Dat Ibn Saud, de stichter van het koninkrijk Saudi-Arabië, zijn aandacht in de jaren twintig vooral richtte op Groot-Brittannië ontlokte de Nederlandse consul te Djeddah dan ook de verongelijkte woorden: `Terwijl Nederland toch de meeste pelgrims levert!’

Koning Ibn Saud zag al snel in hoe terecht deze opmerking was. De jaarlijkse toevloed aan pelgrims was immers de belangrijkste bron van inkomsten voor de Hidjaz, de kuststreek van Djeddah en Mekka. Daarom stuurde Ibn Saud in 1926, kort na de verovering van dit gebied, zijn zoon prins Faisal niet alleen naar Groot-Brittannië en Frankrijk, maar ook naar Nederland. En bij de volgende staatsbezoeken aan Europese grootmachten in 1932 en 1935 werd Nederland opnieuw aangedaan.

Deze koninklijke bezoeken kregen veel aandacht in de Nederlandse pers. Over Faisal schrijven de kranten in 1926: `De Emir, een jeugdige, slanke verschijning, droeg over een kleurig gewaad een langen, bruinen burnous die tot den grond reikte; op het hoofd had hij een witten tulband, opgewerkt met zwart en goud.’
 

Gemeenschap in Djeddah

Zijn drie lijfwachten waren gekleed in rode gewaden en witte tulbanden, en `deze heeren droegen in de hand Oostersche sabels in gouden scheden, die versierd waren met edelgesteenten’. Faisal bracht onder meer een bezoek aan koningin Wilhelmina in Paleis ’t Loo?, waar hij per spoor arriveerde, en aan de Nederlandse Handelsmaatschappij Bank (NHM, later opgegaan in de ABN AMRO) aan de Vijzelstraat in Amsterdam.

Dit laatste bezoek was niet zonder reden. De NHM kreeg in november 1926 toestemming om een wisselkantoor in Djeddah te openen. Dit stond in eerste instantie in dienst van de Nederlands-Indische pelgrims, maar Ibn Saud zag het belang van een centraal kantoor waar ook andere pelgrims met hun vreemde valuta terechtkonden. En al snel had hij zelf een lopende rekening bij de NHM.
 

De NHM kreeg in november 1926 toestemming om een wisselkantoor in Djeddah te openen

In deze tijd bestond de Nederlandse gemeenschap in Djeddah uit de werknemers van de NHM, het consulaat en de handelsfirma Van de Poll & Co. Er was weinig te beleven voor de westerlingen: ze waren ingesloten tussen zee en woestijn, en de enige nabijgelegen stad, Mekka, was verboden gebied voor niet-moslims. Er was een golfveld van zand en grind, en even ten noorden van Djeddah was een plek waar men kan zwemmen – `zonder – naar verluidt – door haaien te worden gestoord,’ aldus consul Dingemans.

De kleine westerse gemeenschap vermaakte zich met feesten en partijen en `alcohol is hierbij een normale gangmaker’. Een andere vorm van vertier is het aan huis vertonen van films. Dingemans verhaalt hoe bij een dergelijke voorstelling op het dak van een kanselarij de nieuwsgierige inwoners van Djeddah op de aangrenzende stadswal gingen staan om een glimp van de film op te vangen, waarop de muur onder hun gewicht instortte.
 

IJsfabriek

Wat de Nederlanders echter onderscheidde van de overige westerlingen in Djeddah was dat de meesten onder hen het Arabisch beheersten, waardoor zij meer toegang hadden tot hun omgeving en – veel belangrijker – tot de koning en zijn hofhouding. De verovering van de Hidjaz in 1926 en de stichting van het Saudische koninkrijk in 1932 brachten rust en veiligheid in het land. Dit was niet alleen prettig voor de pelgrims – hun aantallen namen spectaculair toe –, maar ook voor investeerders.

De invoer van grammofoonplaten, filmapparaten en radiobenodigdheden was streng verboden, maar voor andere moderniteiten waren er zeker mogelijkheden. Nederland sprong hier snel op in. Een Nederlandse bacterioloog opende in 1927 op verzoek van de Saudische regering een laboratorium in Djeddah.
 

Handelsfirma Van de Poll richtte een ijsfabriek op in Saudi-Arabië

Handelsfirma Van de Poll richtte een ijsfabriek op, die overigens overgenomen werd door Ibn Saud, want volgens het Nederlands consulaat mocht `een dergelijk monopolie-bedrijf in dit land toch niet in handen zijn van een buitenlandse firma’.

Na de verharding van de weg tussen Djeddah en Mekka nam de auto-import explosief toe, overigens tot grote woede van de Mekkanen, die hun monopolie op kamelenvervoer zagen verdwijnen. Van de Poll `komt handen te kort voor het monteren van het door haar geïmporteerde General Motors product’, berichtte de Nederlandse consul trots in 1927.
 

De Saudische riyaal

Ibn Saud zelf had een `manie voor auto’s’, schrijft dezelfde consul, die ook vermeldt dat Sauds onderdanen hiermee niet zijn ingenomen: `Tegen een enkele auto heeft men geen bezwaar, maar de sommen die Ibn Saud er jaarlijks voor uitgeeft gaan de perken te buiten.’

De spilzucht van de koning was een bron van zorg voor de NHM. Ibn Saud kocht alles `mits op crediet’, staat in het jaarverslag van 1928, dat de financiële positie van zijn koninkrijk `vrijwel hopeloos’ noemt. In volgende jaarverslagen beklaagt de NHM zich herhaaldelijk over de uitstaande – renteloze – leningen aan de koning die niet worden terugbetaald.
 

Het duurde tot de jaren vijftig voordat de riyaal volledig in gebruik was

Wel kreeg de NHM door haar positie als thuisbankier van het Saudische koningshuis een centrale rol bij de invoering van de nieuwe munt, de Saudische riyaal, in 1927.

Het beheer van deze munt was volledig in handen van de NHM: zij zorgde dat de munten werden geslagen in Engeland en verscheept naar Djeddah, waar ze werden opgeslagen in de kluizen van de NHM, en zij zag toe op de handhaving van de koers. Het duurde overigens tot de jaren vijftig voordat de riyaal volledig in gebruik was. Tot die tijd gaven handelaren en bedoeïenen de voorkeur aan gouden munten als de Maria Theresien-thaler.
 

Zwart goud

Toen in de jaren dertig de economische wereldcrisis toesloeg en de pelgrimsaantallen sterk terugliepen, namen de geldzorgen van Ibn Saud dramatische vormen aan. Hij wendde zich tot de NHM om advies. In 1932, en opnieuw in 1938, stuurde de NHM op verzoek van de Saudische regering Nederlandse adviseurs om orde op zaken te stellen in de Saudische financiële chaos. De Nederlandse soberheid die als recept werd voorgeschreven vond echter weinig weerklank bij de hofhouding van Ibn Saud, die op dezelfde grote voet bleef voortleven.
 

Hij vermoedde nog niet dat onder het woestijnzand alleen het zwarte goud lag

Ibn Saud kwam vervolgens zelf met het plan om uit te zien naar andere bronnen van inkomsten dan alleen de jaarlijkse pelgrimage. Hij had zich in het hoofd gezet dat zijn land rijk was aan goud en vermoedde nog niet dat onder het woestijnzand alleen het zwarte goud lag. Voor de exploratie benaderde hij opnieuw eerst Nederland. De Nederlandse consul Van der Meulen schrijft dat door Nederlandse wetenschappers `een weldoordacht, grondig en deskundig plan’ werd opgesteld voor een systematisch geologisch bodemonderzoek.

Maar toen maakten de Nederlanders een kapitale fout: ze eisten een voorschot. Ibn Saud wendde zich daarop tot de Amerikanen, die bereid waren te werken op basis van no cure, no pay. De Amerikaanse Standard Oil of California kreeg in 1933 de concessie voor bodemexploratie. Vijf jaar later concludeerde het bedrijf dat oliewinning commercieel aantrekkelijk was.
 

Olievoorraden

Inmiddels weten we dat de olievoorraden van Saudi-Arabië een kwart van de totale wereldvoorraad vormen. `Het doet weemoedig te denken dat het [winnen van olie] een Nederlandse activiteit had kunnen zijn wanneer wij minder grondig, minder wetenschappelijk gedegen, maar praktischer en fantasierijker hadden durven denken en handelen en wanneer we met meer tact gewaagd hadden financieel risico te nemen,’ schrijft consul Van der Meulen jaren later in zijn memoires.
 

De NHM liet kansen liggen in Saudi-Arabië

In de daaropvolgende jaren deden zich nog andere mogelijkheden voor om een vinger in de rijke Saudische pap te krijgen, maar Nederland sprong hier niet op in. In 1934 verzocht Standard Oil dringend om een Arabischsprekende Nederlander die als liaison kon optreden tussen de oliemaatschappij en het Saudische hof. Een Arabischsprekende Amerikaan is niet voorhanden en een Engelsman ligt politiek te gevoelig, zo gaf men te kennen. Om onduidelijke redenen gaf Nederland geen gevolg aan dit verzoek.

Ook de NHM liet kansen liggen. Weliswaar trad zij nog steeds op als thuisbankier van Ibn Saud, die via de bank zijn royalty’s van Standard Oil kreeg. Ook betaalde dat bedrijf zijn salarissen via de NHM. Maar toen zowel de Nederlandse consul als Standard Oil in 1939 aandrong op het openen van een NHM-filiaal in de olierijke gebieden in het oosten, zag de NHM daar toch van af, omdat er `nog een geruime tijd moet verstrijken alvorens de streek tot een zodanige ontwikkeling zal zijn dat gekomen dat er voor een bank een redelijke werkingssfeer en een behoorlijke bedrijfsbasis zal zijn weggelegd.’
 

Bergjes gouden munt

Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog waren de Nederlandse kansen in Saudi-Arabië definitief verkeken. De Amerikanen monopoliseerden de oliewinning, die zij hard nodig hadden voor de oorlogvoering, en door de Japanse bezetting van Nederland-Indië verloor Nederland zijn positie als grootste `pelgrimsleverancier’.
 

Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog waren de kansen in Saudi-Arabië definitief verkeken

Niettemin genoot Nederland na de oorlog nog enig aanzien bij Ibn Saud. Dat bleek bijvoorbeeld uit de affaire omtrent de airconditioning in Djeddah. Deze deed in 1946 met de toevloed van Amerikaanse werknemers voor het eerst zijn intrede in de stad. Via de goede Nederlandse contacten met het Saudische hof beklaagde de westerse gemeenschap te Djeddah zich bij de koning over het geraas van de enorme generatoren.

Ibn Saud beval de motoren buiten de stadswal te plaatsen. Daar stonden ze echter tegenover het Nederlands consulaat. De Nederlandse consul maakte opnieuw zijn opwachting bij de koning, die ditmaal beschikte dat de generatoren `ver buiten de stad’ opgesteld dienden te worden. `Het noordelijke stadskwartier had zijn nachtrust weer terug,’ schrijft de Nederlandse consul tevreden.
 

Saudi-Hollandi Bank

De NHM kon na de oorlog haar positie als thuisbankier van Ibn Saud hervatten. De royalty’s die de Amerikaanse oliemaatschappij maandelijks in klinkende gouden munten aan Ibn Saud betaalde werden opgeslagen bij de NHM in Djeddah. `Bij honderdduizenden kwamen hier de sovereigns in vaatjes en in kistjes aan,’ schrijft consul Dingemans in zijn memoires.
 

Het consulaat in Djeddah verloor met de onafhankelijkheid van Indonesië zijn nut

`De gouden ponden werden in een aantal hoeken van de bank op de vloer uitgestort om gekeurd en geteld te worden. Geen der aanwezige cliënten scheen belangstelling voor deze bergjes van gouden munt aan de dag te leggen. Iedereen wist dat dit goud van de koning was en dat hij die zijn hand daarnaar uitstrekte – althans op deze openlijke wijze – kon rekenen op het verlies van zijn linkerhand – om te beginnen.’

Maar deze opleving van de Saudisch-Nederlandse betrekkingen was geen lang leven beschoren. De veelbelovende relatie tussen de twee koninkrijken kreeg een triest einde. Het Nederlandse consulaat in Djeddah verloor met de onafhankelijkheid van Indonesië in 1949 zijn nut en werd opgeheven. In dezelfde periode raakte de NHM haar monopoliepositie kwijt aan de vele nieuwe banken die zich vestigden in de jonge oliestaat. De bank putte echter een magere voldoening uit het feit dat zij haar vestiging mocht aanhouden toen in 1977 veel buitenlandse banken in Saudi-Arabië werden opgeheven. Sindsdien heet zij Saudi-Hollandi Bank. 

Maurits Berger is arabist en auteur van `Kruistocht en jihad. De aanslagen in de Verenigde Staten en de dreiging van de islam’. Met dank aan Dirry Oostdam en Ton de Graaf van ABN AMRO.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.