Het lijden van frontsoldaten uit de Eerste Wereldoorlog lijkt de laatste jaren aan een tweede leven begonnen te zijn, gelet op de verschenen romans, autobiografieën en historische werken. In 1999 schreef Marc Dugain de roman La chambre des officiers, vertaald als De officierskamer. Twee jaar geleden verscheen Heldenangst, een nieuwe vertaling van het uit 1930 stammende La Peur van Gabriel Chevallier, over diens frontervaringen. Dit was een hertaling van het door de Arbeiderspers in 1937 uitgegeven Angst – wat natuurlijk een adequatere titel is. Terwijl De officierskamer het thema van lichamelijke verminking centraal stelt – denk aan Otto Dix’ schilderij van kaartspelende oorlogskreupelen –, gaat het in Angst om psychologische verminking.
Op dit laatste thema sluit Les soldats de la honte aan. De auteur, Jean-Yves Le Naour, is gespecialiseerd in toegankelijk geschreven werken over leven & lijden tijdens de Eerste Wereldoorlog. Volgens zijn schatting vielen alleen al in Frankrijk circa 100.000 soldaten ten prooi aan shell shock. Op de talrijke nationale herdenkingsplaatsen zijn voor les mutilés du cerveau geen plaquettes te vinden. Die graven zijn daar sowieso nauwelijks aanwezig. Deze ‘vergeten doden’, zoals Le Naour ze aanduidt, liggen veelal weggestopt in de omgeving van psychiatrische inrichtingen en hun graven zijn in het gunstigste geval slecht onderhouden.
Na Franse dienstweigeraars en de gefusilleerden van de muiterij uit 1917 is er nu dus aandacht voor degenen die door de oorlog mentaal en psychologisch in elkaar klapten. Le Naour maakt duidelijk dat politici, bevelhebbers en militair artsen met deze ‘nieuwe’ categorie slachtoffers nogal in hun maag zaten.
Al vrij snel na het begin van de vijandelijkheden in augustus 1914 drong de omvang van het probleem door tot het ministerie van Oorlog. Vanaf het najaar werden specifieke neurologische centra opgericht. Artsen discussieerden uitvoerig over diagnosticering en categorising van psychotische soldaten.
Aanvankelijk moesten dezen als ‘gewone gewonden’ worden behandeld, wat wilde zeggen: zo snel mogelijk opkalefateren en terugsturen naar het front. Behandelmethoden varieerden van ouderwetse geneespraktijken als isolement, koudwaterbaden en elektroshocks tot modernere benaderingen als fysiotherapie, hypnose en – voor die tijd heel gewaagd – psychoanalyse.
Met name de toepassing van inzichten van de Weense dokter Freud leidde tot een onvervalste querelle des Anciens et des Modernes tussen artsen onderling, juristen en politici. Le Naour staat uitvoerig stil bij enkele geruchtmakende rechtszaken en behandelt de debatten in het parlement. Freuds inzichten waren onbekend en bovenal afkomstig van een ‘austro-boche’ – kortom, van de vijand.
In de loop van 1917 zou met de komst van Amerikanen een ommezwaai plaatsvinden. Zij hadden elektrotherapie al eerder verruild voor psychoanalytische behandelingen. Uiteindelijk ging het Franse opperbevel overstag en kwam het welzijn van de patiënt en niet dat van de natie centraler te staan.
Recentelijk was hij nog in het nieuws inzake de rechtszaak over fictieve banen uit zijn periode als burgemeester van Parijs. Chirac verklaarde zich niets meer te herinneren en uiteindelijk werd hij ontslagen van rechtsvervolging. Begin december zal de oud-president als getuige-deskundige optreden bij een congres over zijn buitenlands beleid, georganiseerd door het Institut d’Études Politiques. Opmerkelijk. Klaarblijkelijk laat Chiracs geheugen hem op sommige dossiers wel, maar op andere niet in de steek.
Hetzelfde kan gezegd worden van deel 2 van zijn memoires, dat de afgelopen zomer verscheen. Le temps presidentiel, over zijn jaren in het Élysée, is het vervolg op Chaque pas doit être un but uit 2009. De pijnpunten uit zijn ambtstermijn zoals het ‘nee’ tegen de Europese grondwet in 2005 of de vervroegd uitgeschreven en dramatisch verloren Kamerverkiezingen van 1997 komen weliswaar aan bod, maar Chirac geeft weinig inzicht in zijn eigen rol.
Allicht niet – dit autobiografische werk dient ertoe het eigen blazoen nog eens op te poetsen en wat langer stil te staan bij de successen. Zoals het ‘non’ tegen de Amerikaanse inval in Irak in 2003. De ruim 600 pagina’s geven dan ook vooral inzicht in de manier waarop Chirac zijn presidentschap heeft geframed, met als toetje een ‘politiek testament’ waarin hij nogal losjes filosofeert over de toekomst van Frankrijk met het oog op de mondialisation.
Tot de interessantere kwesties behoren de bizarre presidentsverkiezingen van 2002, toen Chirac het in de tweede ronde moest opnemen tegen Jean Marie Le Pen – waar iedereen de socialist Jospin had verwacht. Met een ‘Sovjetscore’ – 82 procent – continueerde Chirac zijn presidentschap. Terugblikkend betreurt hij het destijds niet te hebben gekozen voor een breder samengesteld kabinet dan centrum-rechts alleen, om zodoende een sterk signaal af te geven aan de verwarde samenleving. Maar Chirac had de frustrerende ervaring van vijf jaar cohabitation met de linkse premier Jospin (1997-2002) nog niet verwerkt.
Een staatsman van formaat, zo blijkt weer eens uit deze terugblik, is Chirac nauwelijks geweest. Daartegenover staat dan weer wel dat deze liefhebber van vroege en verre culturen nooit politieke concessies heeft gedaan aan, zoals hij het formuleert, de ‘haatzaaiende, racistische en discriminatoire opvattingen’ van Le Pen. Dat kan van zowel zijn voorganger als opvolger, Mitterrand en Sarkozy, niet gezegd worden.
Over deze laatste en huidige president gesproken: in de dit jaar uitgekomen film La Conquête laat Chirac (overigens een briljante rol van Bernard Le Coq) zich ontvallen dat hij ‘die dwerg’ (Sarkozy dus) het liefst overhoop zou schieten. Zo smeuïg maakt Chirac het in zijn memoires niet. De oud-president erkent Sarkozy als een van de getalenteerdste politici van zijn generatie, maar dezelfde vision de la France delen ze niet.
De Franse historicus Icher geniet internationaal bekendheid als auteur die over kathedralenbouwers heeft geschreven (Les oeuvriers des cathédrales, uit 1998). In de loop der jaren heeft hij zich vooral gespecialiseerd in de geschiedenis van gilden. Recentelijk verscheen La Société médiévale, met als ondertitel Codes, rituels et symboles, in de bekende pocketcollectie Points Histoire, een goedkope uitgave van een gelijknamig werk uit 2000.
Klaarblijkelijk is de middeleeuwse symboliek volop in de mode; onlangs publiceerde Michel Pastoureau (bekend van zijn even intrigerende als buitenissige studies naar de geschiedenis van de kleuren blauw en zwart) Bestiaires du Moyen Âge, over dieren en hun betekenis.
Waar collega Pastoureau inzoomt op een specifiek aspect van de middeleeuwse samenleving en symboliek, hanteert Icher een panoramaperspectief. Hij buigt zich over de verbeelding van tal van aspecten van de middeleeuwse samenleving in miniaturen en analyseert de betekenis(sen) ervan. Naast aandacht voor de representatie van de ‘standen’ oratores, bellatores en laboratores staat hij stil bij ‘plaatsen’, zoals het woud, het kasteel of de kathedraal, en bij ‘angsten’: honger, oorlog en pest.
Boeiende thema’s, maar in deze pocket komen die helaas niet uit de verf. Zoveel aandacht voor de representatie van bouwkunst en het schone, dood en verderf in middeleeuwse miniaturen schreeuwt natuurlijk om plaatjes, liefst veel plaatjes. Helaas bleef het fotokatern dit keer achterwege.
Jean-Yves Le Naour
Les Soldats de la Honte
276 p. Perrin, € 19,00
Jacques Chirac
Le temps presidentiel. Memoires 2
624 p. Editions NIL, € 22,00
François Icher
La Société médiévale. Codes, rituels et symboles
240 p. Seuil, € 7,50
Dit artikel is exclusief voor abonnees