Biopics die een heel leven bestrijken, worden nauwelijks nog gemaakt. Terecht, want zulke films hebben een nogal hoog toen-en-toen-gehalte. Filmmakers kiezen steeds vaker voor een beperkte, maar veelzeggende periode in het leven van hun biografische onderwerp. In Tolkien zijn dat de jeugdjaren van de schrijver van De hobbit en In de ban van de ring.
De film gaat over Tolkiens vormende jaren als bron van zijn schrijverschap. Aan bod komt de vroege dood van zijn ouders, waardoor hij op zijn twaalfde weeskind werd, zijn liefde voor taal, zijn lidmaatschap van het ‘geheime jongensgenootschap’ op de middelbare school, de strijd voor zijn grote liefde Edith Bratt, die hij van zijn voogd tot zijn 21ste niet mocht ontmoeten, en vooral de invloed van de Eerste Wereldoorlog.
De 24-jarige Tolkien vocht als luitenant in 1916 in de Slag aan de Somme. Waarschijnlijk redde loopgravenkoorts hem van de dood op het slagveld, want hij werd voor behandeling in een ziekenhuis teruggebracht naar Engeland. Dat twee van zijn vier grote jeugdvrienden de oorlog niet overleefden, greep hem enorm aan.
Tolkiens werk laat zich thematisch niet alleen verklaren uit zijn jeugd, maar Tolkien maakt vooral de invloed van zijn ervaringen in de Eerste Wereldoorlog op In de ban van de ring aannemelijk. Dat Tolkien op het slagveld surrealistische beelden van monsters en geesten ziet, is er een speculatieve, maar fraaie verbeelding van. Dat de erven Tolkien zich van de film distantiëren is onbegrijpelijk, want voor een Hollywood-film is Tolkien opmerkelijk ingetogen en respectvol.
Jos van der Burg is filmrecensent bij Het Parool en de Filmkrant.
Dit artikel is exclusief voor abonnees