Voor de wet ‘is de gehuwde vrouw slavin, niets meer’, stond in 1902 in het radicaal-feministische tijdschrift Evolutie. Het was een typerende zin voor die tijd, stelt Sophie van den Elzen, die onlangs promoveerde aan de Universiteit Utrecht.
Van den Elzen onderzocht hoe feministen in Frankrijk, Nederland en Duitsland in de negentiende en vroege twintigste eeuw gebruikmaakten van verhalen over de strijd tegen slavernij in Amerika. Parallellen tussen vrouwenbeweging en het abolitionisme waren populair. Tegelijkertijd had de vergelijking iets ongemakkelijks, legt Van den Elzen uit: ‘Want we hebben het hier over een racistische tijd.’ Directe parallellen tussen Europese vrouwen en slaven bleven daarom vooral beperkt tot radicale kringen. Meer burgerlijke feministen focusten vooral op de rol van witte Amerikanen in het abolitionisme, zoals Harriet Beecher Stowe, de schrijfster van De hut van oom Tom. ‘Dat ook zwarte Amerikanen zelf een belangrijke rol hadden gespeeld, werd vaak vergeten.’
Vanwege de witte blik is de parallel die vroege feministen trokken met het abolitionisme achteraf bespot. En de directe vergelijking tussen witte vrouwen en slaven werd als dwaas afgedaan. ‘Toch was de parallel meer dan onfortuinlijke franje,’ zegt Van den Elzen. ‘Feministen uit verschillende landen spraken onderling veel en serieus over het onderwerp. Dat gaf een stimulans aan samenwerking in het streven naar vrouwenrechten.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Geertje Dekkers