Home EEN WELOVERWOGEN DOOD. EUTHANASIE IN NEDERLAND PUBLIEKE TRANEN. DE DRIJFVEREN VAN DE EMOTIECULTUUR VAN BUITENGAATS NAAR BINNENHOF. P.J.S. DE JONG, EEN BIOGRAFIE

EEN WELOVERWOGEN DOOD. EUTHANASIE IN NEDERLAND PUBLIEKE TRANEN. DE DRIJFVEREN VAN DE EMOTIECULTUUR VAN BUITENGAATS NAAR BINNENHOF. P.J.S. DE JONG, EEN BIOGRAFIE

  • Gepubliceerd op: 28 maart 2002
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Jan Dirk Snel

EEN WELOVERWOGEN DOOD. EUTHANASIE IN NEDERLAND door James Kennedy. 248 p. Bert Bakker, 19,95 euro

PUBLIEKE TRANEN. DE DRIJFVEREN VAN DE EMOTIECULTUUR door Henri Beunders. 304 p. Contact, 23,95 euro

VAN BUITENGAATS NAAR BINNENHOF. P.J.S. DE JONG, EEN BIOGRAFIE door Jan Willem Brouwer en Johan van Merriënboer. 289 p. Sdu, 24,90 euro


Ooit was Nederland een beheerst, burgerlijk en vooral christelijk land. Daarover is iedereen het wel eens. Toen kwamen de jaren zestig en veranderde alles. Ook daarover is iedereen het wel eens. Je kunt er lang over praten of de veranderingen in werkelijkheid al kort na de Tweede Wereldoorlog begonnen of dat de echte jaren zestig, zoals een veelgehoord cliché wil, vooral in de jaren zeventig plaatsvonden, maar punt is dat het Nederland van de laatste decennia niet lijkt op dat uit het interbellum. Er heeft zich een culturele revolutie voorgedaan.
        Dan zijn er dus nog maar twee vragen interessant. Eén: hoe moet die revolutie precies verklaard worden? En twee: wat was de uitkomst? Hoe moet het Nederland van de laatste decennia getypeerd worden?
        Aan de eerste vraag wijdde de Amerikaanse historicus James Kennedy in 1995 zijn boek Nieuw Babylon in aanbouw. Zijn nieuwe studie, over de totstandkoming van het euthanasiebeleid in de jaren zeventig en tachtig, geeft meteen zijn visie op het Nederland van na de verzuiling en de culturele revolutie. En – niet verbazingwekkend – die visie is geheel in lijn met zijn eerste boek. Maar zoals Kennedy’s visie op de jaren zestig niet de enige was – een andere uitleg bood Hans Righart in De eindeloze jaren zestig –, lijkt het ook nuttig om zijn benadering van de laatste decennia te confronteren met die van andere historici. Daartoe leent zich mooi het nieuwe boek van de Rotterdamse hoogleraar Henri Beunders over de emotiecultuur, die, als we hem moeten geloven, Nederland vooral in de jaren negentig overspoelde.
        De jaren zestig waren een tijd van conflict en vernieuwing, niet alleen in Nederland, maar in vele delen van de westerse wereld. Ook daarover is iedereen het wel eens. Righart legde de nadruk daarom op de botsing der generaties. Kennedy ontkende het conflict natuurlijk niet, maar hij meende dat het in Nederland minder ernstig was dan elders. Niet dat de vernieuwing minder was; integendeel, die was in vele opzichten heftiger. Maar het opvallende van de Nederlandse ontwikkelingen was nu net dat de bestuurders zo gemakkelijk toegaven. Niet uit slapheid, maar omdat ze er zelf ook allang van overtuigd waren dat de samenleving moest veranderen. Het vervangen van strakke hiërarchische verhoudingen door nieuwe, democratische, egalitaire structuren had hun volle instemming, betoogde Kennedy. Zijn stelling is sindsdien vrijwel gemeengoed geworden.
        Hoezeer dat het geval is blijkt wel uit de geautoriseerde biografie van Piet de Jong, minister-president in de roerige jaren 1967-1971. De auteurs sluiten zich zonder meer bij Kennedy aan. En De Jong zegt zelf over die jaren dat hij heel goed wist hoe hij met geweld en opstandigheid moest omgaan: `Ik zou in een economische crisis nooit goed hebben gefunctioneerd. Hoe je met rellen moest omgaan? Dat vond ik nou leuk. Grappig hoe goed dat paste.’ Voor De Jong was het een kwestie van het hoofd koel houden – crisismanagement. Maar wie zijn biografie leest, krijgt toch ook algauw de neiging wat onvoldaan te worden over Kennedy’s stelling. De Jong was in alle opzichten juist een beheerst bestuurder, alleen niet star, maar flexibel. Hij had niet veel moeite met de veranderingen waarmee hij werd geconfronteerd, maar hij zou die nieuwe wilde ideeën en gedragingen ook nooit uitgevonden hebben. Als Kennedy al iets verklaart, dan is het hooguit waarom de veranderingen in Nederland iets gemakkelijker hun beslag kregen, niet waar ze vandaan kwamen.

Gekwek
Hoezeer Kennedy en Beunders ook verschillen in hun typering van de Nederlandse cultuur na de omslag van de jaren zestig, over één ding zijn ze het grondig eens: het huidige Nederland is een `praatcultuur’. Beunders gebruikt dat woord een paar keer expliciet. En Kennedy’s centrale begrip heet `bespreekbaarheid’. Maar waar al dat gekwek toe leidt, daarover verschillen ze van mening.
        Ziet Beunders veel conflict en emotie, Kennedy ziet vooral consensus en redelijkheid. Rond de presentatie van zijn boek heeft Kennedy nogal wat interviews gegeven, waarin hij kritische kanttekeningen bij het Nederlandse euthanasiebeleid plaatste. Maar als je het boek leest, snap je eigenlijk niet waarom niet alle beschaafde landen eenzelfde beleid voeren. Het betoog is in essentie heel simpel. Vanaf de jaren zeventig werd de dood van zijn taboe ontdaan. Euthanasie werd `bespreekbaar’. Geconstateerd moest worden dat er nu eenmaal mensen zijn die met uitzicht op de dood ondraaglijk en uitzichtloos lijden.
        De combinatie van medemenselijkheid (van omgeving en artsen) en het recht op zelfbeschikking (van de lijdende) leidde maar tot één conclusie: de mondige mens mag een milde dood gegund worden, maar een absoluut recht is er niet, want de arts heeft ook zijn vrijheid. Het enige wat nog restte, was de zaak goed regelen – `toetsbaar’ maken. Dat was de Nederlanders wel toevertrouwd. Want, in woorden die menig criticus van het gedogen zullen verwonderen: `Geen ander volk lijkt het bestrijden van illegale activiteiten zo grondig aan te pakken als de Nederlanders; er is in elk geval geen enkel land dat zoveel richtlijnen en protocollen heeft opgesteld als Nederland.’ En wat bij alles volgens Kennedy een grote rol speelde: de uitkomst stond bij voorbaat vast. Onvermijdelijkheid, net als in de jaren zestig.

        Het betoog van Henri Beunders is veel grilliger. Hoewel hij het vooral over de jaren negentig heeft, trekt hij soms lijnen vanaf de jaren zestig, de Tweede Wereldoorlog en de tijd daarvoor. Maar net als Kennedy beschrijft hij in feite de nieuwe, liberale, seculiere, onchristelijke moraal die na de jaren zestig ontstond. Bij beiden is dat een gematigd utilitaristische moraal, waarin aan het lijden elke zin is ontzegd.
        Eigenlijk heeft Beunders het niet over emoties als zodanig, maar over de manier waarop ze worden geuit en gewaardeerd. Over waarden en gedragsnormen dus. Terwijl vroeger beheersing en onderdrukking het gebod was, worden emoties nu juist positief gewaardeerd. Ze mogen geuit worden, want elk mens bezit zijn intrinsieke waardigheid. Een teken van emancipatie.
        Alleen is het de vraag of Beunders wel bewijst dat onze samenleving zo ontzettend emotioneel is geworden; hij rept zelfs van een manisch-depressieve maatschappij. Als hij het over seks of de dood heeft, denkt hij wel dat hij over emoties schrijft, maar volgens mij beschrijft hij vooral hoe de gekkigheid van de jaren zestig langzaam tot bedaren kwam. Geweld en slachtofferschap leiden nu tot veel meer vertoon van emoties; daar heeft hij zonder meer gelijk in. Maar tegelijk constateert hij dat in de politiek en de arbeidsverhoudingen gematigdheid troef is gebleven.

Nostalgie
Filosofen als Martha Nussbaum betogen tegenwoordig dat emoties hun eigen `intelligentie’ bezitten. Daarin hebben ze gelijk. De constateringen van Beunders en Kennedy verdragen elkaar veel beter dan je op het eerste gezicht zou denken. Het zijn twee zijden van dezelfde medaille.
        Kennedy’s betoog is opmerkelijk vlak. Tegenstanders van euthanasie komen zeer zelden aan het woord. Ze waren er natuurlijk wel, maar, schrijft hij, `ze maakten in toenemende mate niet langer deel uit van het echte debat’. Dat kan wel zo zijn, maar dan had hij moeten verklaren hoe die intellectuele monocultuur tot stand is gekomen. Beunders laat gelukkig veel meer verschillende stemmen aan het woord, maar het is vaak nogal onduidelijk waar zijn betoog heen gaat. De nostalgie die hij als kenmerk van onze tijdgeest ziet, neem ik nergens waar.
        Wat in beide boeken ontbreekt, is een internationale aanpak. Beide auteurs komen niet veel verder dan de Verenigde Staten. Ik had van Kennedy wel eens willen weten hoe ze in een ander geseculariseerd land – Zweden misschien, of desnoods Duitsland – met het lijden van stervenden omgaan. Waarom is die o zo redelijke Nederlandse aanpak toch zo uniek? Welke andere steekhoudende redeneringen zijn er? En van Beunders had ik wel eens wat meer willen weten over Zuid-Europese culturen, die vanouds als veel emotioneler bekendstaan. Vergis ik me daarin?
        Wij schijnen in een bijzonder land te wonen, maar wat het unieke van dat land is? Geen idee. Of zouden ze elders soms nooit iets `bespreken’?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.