Home Een overdaad aan associaties en herinneringen

Een overdaad aan associaties en herinneringen

  • Gepubliceerd op: 6 oktober 2010
  • Laatste update 22 mei 2023
  • Auteur:
    Jos Palm
  • 6 minuten leestijd

Van de veelgeplaagde mens naar het veelgeplaagde dier. Zo laat de ontwikkeling van Frank Westerman als auteur zich voorlopig het best omschrijven. Hij schreef eerst een boek over arme, rode landarbeiders in het Groningse Oldambt. Vervolgens kwam hij via een uitstapje naar de communistische ziel terecht bij een opgezette Bosjesman. Daarna beschreef hij zijn zoektocht naar de ark van Noach, waarvan de overblijfselen te vinden zouden zijn op de berg Ararat. Met zijn nieuwste boek is hij aangeland bij het edelste aller dieren, het paard. Dat dier is door de mens, van Xenophon tot Ankie van Grunsven, op een voetstuk gezet, maar tegelijkertijd ook misbruikt. En Westerman neemt niet zomaar een paard. Hij beschrijft de lippizaner, het dier dat je de geschiedenis doet ‘aanraken’ en dat iedereen kent uit de befaamde Spaanse Hofrijschool in Wenen.

Maar zoals gezegd: Westerman begon bij de mens. Dat deed hij alweer ruim tien jaar geleden als beschrijver van een ondergaande agrarische samenleving. Hij koos in De Graanrepubliek meer de kant van de armoede dan van de rijkdom. Het werd dan ook vast niet toevallig het favoriete boek van Jan Marijnissen. Met De Graanrepubliek was zijn reputatie gevestigd. Nederland was een tweede journalistieke geschiedschrijver rijker, die net als Mak schatplichtig was aan de grote buitenlandse historici die in de jaren tachtig de zogenoemde ‘microhistorie’ uitvonden.

Mak en Westerman openden in deze traditie het zicht op veronachtzaamde, zo niet vergeten twintigste-eeuwse geschiedenissen. In hun voetspoor volgden anderen. Judith Koelemeijer beschreef een gewoon katholiek gezin in Het zwijgen van Maria Zachea en Suzanna Janssen bracht een arm gezin in beeld in Het pauperparadijs. Er was een nieuwe verslaggevende historie geboren, waar wetenschappelijke congressen aan werden gewijd en waar zelfs een naam voor werd bedacht. Het zou gaan om zogenoemde ‘tegengeschiedenissen’, die laten zien wat in de officiële geschiedschrijving vaak onzichtbaar zou blijven. Bovendien zetten auteurs als Mak en Westerman vraagtekens bij al te bekende verhalen. Vandaar ook dat de bedrijvers van de journalistieke historie hun genre zelf met een complimenteuze naam tooiden: frictie.

En toch is het de vraag of Westerman thuishoort in de stroming waarvan hij het tweede wonderkind leek te zijn, althans als het gaat om de historische verhalenverteller Westerman. Zijn boeren-en-landarbeidersboek voldoet aan de eisen van het genre van de schaduwgeschiedenis, hoewel het voor de goede lezer duidelijk is dat de auteur meer wil dan een verhaal vertellen. Hij wil ook waarschuwen tegen een akkerloze toekomst van het vaderland.

Maar zijn overige werk valt minder duidelijk te kwalificeren als ‘tegengeschiedenis’. Zijn boek over de opgelegde socialistisch-realistische literatuur wroet in de krochten van de Sovjetstreekromanschrijvers onder Stalin, en is als zodanig onderkantgeschiedschrijving. El Negro, over het ‘opgezette negertje’, gaat over één persoon uit de meest misbruikte en verwaarloosde minderheid op aarde, die van de Afrikanen. En van Ararat kun je in elk geval zeggen dat Westerman zich als auteur voegt bij de extreme minderheid van Bijbelvaste gelovige ‘arkzoekers’, die zich normaal gesproken alleen in aandacht van de EO mogen verheugen. Tot zover alles dik in orde, zou je denken: het gaat tenslotte over de stiefkinderen van de geschiedenis die door de vooruitgang zijn gesneuveld.

Maar er is ook een probleem: naarmate Westermans faam stijgt, moet in zijn boeken de geschiedschrijving wijken voor de auteur. Westerman schrijft steeds minder geschiedenis en geeft steeds meer introspectieve beschouwing. In El Negro zegt hij dat hij wil weten ‘wat El Negro over ons zei, vandaag de dag. Of, om voor mezelf te spreken, waar ik zelf stond.’ En dat komt de lezer dan ook meer dan voldoende te weten. In Ararat wordt hetzelfde procedé nog eens gevolgd. Het is zoeken naar de historie tussen de uitweidingen over uitstapjes naar het Teylersmuseum met zijn dochter, sms’jes met vrouw en kind, schoolherinneringen met Bijbel, en couleur locale-reportages van bijvoorbeeld een weekendje Istanbul.

Dier, bovendier, het moet maar meteen gezegd, lijdt aan eenzelfde euvel. Westerman gaat daarin op zoek naar de historische familieleden van het lippizanerpaard, dat hij in zijn jeugd van nabij leerde kennen op het Drentse platteland. Hij neemt ons mee naar Weense ‘monarchisten’, die nog leven in de sfeer van Sisi en Franz, en voor wie de lippizaner heilig is. Hij laat ons kennismaken met een militante lippizanerkenner, die vindt dat alleen een soldaat de gedrilde, goddelijke paarden kan begrijpen. Hij gaat naar de stamstallen in Lipica nabij Ljubljana, dat door de monarchisten nog steeds op z’n Habsburgs ‘Laibach’ wordt genoemd. Ook vertelt hij over het genazificeerde Boheemse Hostau, waar in opdracht van Hitler werd gewerkt aan de lippizaner als ‘bovenpaard’. En hij beschrijft hoe de paarden in 1945 tijdens ‘operatie Cowboy’ werden gered van een bestaan aan de dier- en mensnivellerende verkeerde kant van het IJzeren Gordijn.

Kortom, Westerman geeft weer hoe de lippizaner van keizerlijk Habsburgs- tot nazi- en tot Koude Oorlog-paard werd. En hoe de twintigste eeuw het paard naar zijn afgeleefde feodale, totalitaire en democratische hand zette. Voor alle duidelijkheid: dat doet hij overtuigend en met gevoel voor understatement. ‘Bravo!’ roepen de dames na een lippizaneroptreden, alsof ze op een klassiek concert zijn.

Maar hij doet meer, veel meer. De historie van de lippizaner moet als het ware uit een aquarium vol overpeinzingen, associaties en herinneringen worden opgevist. We moeten lezen over: het debat nature versus nurture, over de maakbaarheidsleer van Lamarck tegenover de erfelijkheidsleer van Mendel, over de wetenschapper Conrad Lorenz, over het menselijk tekort tegenover het paard in het algemeen en in het bijzonder op de Balkan, en natuurlijk over Westermans paardenjeugd, die af en toe wordt beschreven op een wijze die in een Dik Trom-boek niet had misstaan. Het regent beschrijvingen waarin niets wrikt, behalve dan dat de lezer zich afvraagt waarom hij dit allemaal mag lezen.

Het doel van de auteur, door de geschiedenis van dit meest veredelde en gejudaste paard ‘een scherp zicht’ te krijgen ‘op het naakte dier, homo sapiens’, raakt aldus ondergesneeuwd in ongeremde beschouwelijkheid. Het is te hopen dat Westerman in een volgend boek journalistieke introspectie en geschiedschrijving op elkaar afstemt. De auteur van De Graanrepubliek wordt node gemist.

Dier, bovendier Frank Westerman  256 p. Atlas, € 24,90

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.