In mijn vorige overzicht schreef ik dat oud-president Jacques Chirac was ontslagen van rechtsvervolging in de ‘fictieve banen’-affaire, die nog dateerde uit zijn periode dat hij burgemeester was van Parijs. Dat was iets te snel geconcludeerd. Weliswaar pleitte de officier van justitie in de afsluitende zitting medio september ontslag van rechtsvervolging, maar in de uitspraak op 15 december kwam de rechter tot een andere conclusie. Hij veroordeelde Chirac tot twee jaar voorwaardelijke gevangenisstraf. De bijna 80-jarige zag af van hoger beroep. De uitspraak betekende een afsluiting in mineur van een indrukwekkende carrière.
Echt geliefd is de kille machtspoliticus Chirac nooit geweest onder de Fransen. Daartoe ontbrak het hem aan sprekende vergezichten, betrokkenheid en oprechtheid. Hij had niets van de door de voorzienigheid beschikte politicus, waaraan het nochtans niet ontbreekt in de Franse geschiedenis. Het wekt dan ook geen verbazing dat Chirac in het onlangs verschenen Les hommes providentiels. Histoire d’une fascination française van Jean Garrigues nauwelijks aandacht krijgt.
Frankrijk is sinds de negentiende eeuw een republiek, maar heeft eigenlijk nooit afscheid kunnen nemen van een – voor buitenstaanders nogal pathetische – hang naar autoritaire vaderfiguren en daadkrachtige leiders. Het messianistische Panthéon is overbevolkt. Garrigues’ studie staat uitgebreid stil bij Napoleon en De Gaulle, met daartussen negentiende-eeuwse helden als generaal Boulanger en Léon Gambetta. Voor de twintigste eeuw voert de auteur onder meer Georges Clemenceau (architect van de zege in 1918), Philippe Pétain (held van Verdun in 1916, staatshoofd van Vichy in 1940) en Pierre Mendès France, de Franse Kennedy van de jaren negentienvijftig, op.
Garrigues vergelijkt deze en andere uiteenlopende politici door een analyse te maken van hun grootste gemene deler: hun ‘représentation messianique’. Elk tijdvak en iedere crisis (politiek, economisch, internationaal), zo luidt de conclusie, heeft zijn eigen politieke messias.
Interessant is de verschuiving die de laatste decennia is opgetreden en die kan worden samengevat in een ontwikkeling van heldendom naar sterrendom. De klassieken uit de geschiedenis worden tegenwoordig te pas en te onpas gerecycled in de politieke karaoke die het huidige crisistijdperk kenmerkt. Het gaat er in de politieke vertogen van hedendaagse politici vooral om te verwijzen naar zo veel mogelijk vorige sauveurs.
Een pregnant voorbeeld is president Sarkozy, die zo’n beetje elke uithoek van de Franse ‘grote mannen’-geschiedenis heeft aangegrepen om daarmee zijn eigen reddersprofiel te beklemtonen. Garrigues zegt het niet met zoveel woorden, maar na lezing van zijn boek is duidelijk dat ‘l’homme providentiel’ tegenwoordig vooral een politieke reclameboodschap is.
Dat toeren door de Franse landschappen per fiets of auto een bijzonder aangename manier van ontspanning kan zijn is de regelmatige Frankrijk-ganger niet onbekend. Die weet ook dat dit niet zonder gevaar is. Decennialang waren de ongevallenstatistieken schrikbarend hoog, zeker in vergelijking met Nederlandse cijfers.
Maar, aldus Jean Orselli, mobiliteit moet je leren. In zijn fraaie studie Usages et usagers de la route – met de ietwat bizarre ondertitel Requiem pour un million de morts 1860-2010 – analyseert deze ingenieur van ponts en chaussées de achtergronden van de exponentieel toegenomen mobiliteit van de Fransen sinds de vroege negentiende eeuw.
Orselli’s onderzoek sluit indirect aan bij wat in de Verenigde Staten Urban and Transports Studies wordt genoemd. Maar hij buigt zich ook over de ontwikkeling van ongevallen, verkeersverenigingen en reglementeringsproblematiek. Orselli toont bijvoorbeeld aan hoe de doorbraak van de auto rond 1900 in meerdere opzichten is verbonden met de juridische en administratieve obstakels die de fiets een kwarteeuw eerder moest overwinnen.
De introductie van de tweewieler na 1850 was namelijk niet vanzelfsprekend. Velofobe burgemeesters probeerden via plaatselijke verordeningen de verrichtingen van vélocemen aan banden te leggen: verplicht langzaam fietsen bij kruispunten, toeters monteren, lichten vroeg ontsteken (vroeger dan koetsen) of een verbod om ’s nachts te rijden. Op deze sociale maar ook gebruiks- en verkeerstechnische problemen die de vélocipède en fiets bij hun introductie ontmoetten, kon de autolobby anticiperen.
Vanaf de twintigste eeuw is mobiliteit in Frankrijk in belangrijke mate een kwestie van autobezit. De grootste kans om te verongelukken was rond 1900 op het platteland en in de kleine steden, want daar was relatief gezien de grootste autodruk. Een eeuw later is dat, aldus Orselli, nog steeds zo. Overigens is de daling in aantallen verkeersslachtoffers die recentelijk is ingezet niet zozeer te danken aan het feit dat Fransen beter rijgedrag zijn gaan vertonen, maar aan de verbeterde veiligheid van het vervoer, infrastructurele aanpassingen en adequatere medische hulp. Zo bezien blijft mobiliteit dus vooral een kwestie van leren.
Tot de klassieke werken die generaties historici hebben geïnspireerd en nog steeds inspireren, behoort ontegenzeggelijk Histoire de la folie à l’âge classique (1961) van de Franse filosoof Michel Foucault – in het Nederlands vertaald als De geschiedenis van de waanzin. Ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van deze studie is een bundel samengesteld met een keuze uit besprekingen en beschouwingen van sociaal wetenschappers uit de afgelopen decennia, van Jacques Derrida via Marcel Gauchet tot Roland Barthes.
Ook historici ontbreken niet in dit handzame boekje. Robert Mandrou, grondlegger van de histoire des mentalités en auteur van een eveneens in 1961 verschenen psychologische analyse van het vroegmoderne Frankrijk, toonde zich in zijn bespreking in Annales (1962) ronduit verrukt. Hetzelfde geldt voor andere tenoren uit de Annales-school, zoals Fernand Braudel. Ook hij benadrukte het ‘caractère pionnier’ van Foucaults proefschrift. Innovatief vond hij niet zozeer het onderwerp als wel de interdisciplinaire aanpak en de vorm waarin Foucault zijn analyses opdiende. Dat sprak Braudel, met zijn eigen ideeën over een gelaagde interpretatie van tijd, bijzonder aan.
Mede aan de basis van Foucaults proefschrift lagen diens werkzaamheden in het Parijse psychiatrische ziekenhuis Saint-Anne. Hij analyseerde waanzin niet zozeer als een mentale ziekte, maar relateerde deze aan begrippen als internering, disciplinering en uitsluiting. Gekken en armen werden in de zeventiende en achttiende eeuw opgesloten na eeuwen van cohabitation binnen dan wel buiten de stadsmuren. Internering werd daarmee een nieuwe vorm van uitsluiting.
Vanaf de negentiende eeuw komt de koppeling met wetenschap, artsenij en psychologie tot stand. Instituut en dokter begeleiden de ‘waanzinnige’ voortaan op wetenschappelijke wijze. Voor Foucault betekende deze rationalisering van het verschijnsel geestesziekte allesbehalve een vooruitgang. De dokter was in zijn optiek nog de aloude autoriteit: vader en rechter ineen, en ditmaal vermomd in een witte jas.
De bundel etaleert weer eens de rijkdom van Foucaults analyses; niet alleen in zijn historische, maar ook sociologische en filosofische aspecten. Dit meesterwerk is vooral een archeologische verkenning van kennis- en machtsrelaties, van mechanismen van in- en uitsluiting, van relaties tussen individu en structuren. Vanzelfsprekend zijn in de afgelopen vijftig jaar Foucaults inzichten verworpen en aangescherpt. Vóór alles zijn ze een bron van blijvende inspiratie gebleken.
Niek Pas is Frankrijk-specialist en verbonden aan de leerstoelgroep media en cultuur van de Universiteit van Amsterdam.
Les hommes providentiels. Histoire d’une fascination française
Jean Garrigues
467 p. Seuil, € 24,00
Usages et usagers de la route. Requiem pour un million de morts: 1860-2010
Jean Orselli
600 p. L’Harmattan, € 50,35
Histoire de la folie à l’âge classique de Michel Foucault. Regards critiques 1961-2011
416 p. Presses Universitaires de Caen, € 11,40
Dit artikel is exclusief voor abonnees