Home ‘Een bevel moet worden uitgevoerd’

‘Een bevel moet worden uitgevoerd’

  • Gepubliceerd op: 3 september 2009
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Bas Kromhout

Hoe verweven moeten krijgsmacht en burgermaatschappij zijn? Over die vraag debatteerden Nederlandse militair deskundigen in de negentiende eeuw. Terwijl de legerleiding beducht was voor de bemoeienis van burgers bij de landsverdediging, was zij op diezelfde burgers aangewezen om een effectieve legermacht te kunnen opbouwen.

In Burgerzin en soldatengeest beschrijft Ben Schoenmaker het debat op basis van pamfletten en tijdschriften. De meeste commentatoren vonden dat de Nederlanders meer kennis van en enthousiasme voor het krijgsbedrijf moesten worden bijgebracht. In Nederland bestond een beperkte dienstplicht; rijke jongemannen lieten anderen hun plaats innemen. Daarnaast konden vrijwilligers in de schutterij oefenen in schieten en exerceren. Dat was onvoldoende om het hoofd te kunnen bieden aan de grote volkslegers die landen als Pruisen en Frankrijk opbouwden.

De zogenoemde Antidienstvervangingsbond voerde campagne voor persoonlijke dienstplicht. Die kwam er ook, in 1898. Er bleef echter onderscheid bestaan tussen dienstplichtigen en beroepssoldaten. De vereniging Volkweerbaarheid wilde van de hele krijgsmacht een soort schutterij maken, waar alle Nederlandse mannen militair zouden worden getraind.

De legerleiding zag hier niets in. Zij beschouwde burgers vanouds met dedain en vreesde dat dezen de professionaliteit en de krijgstucht ondergroeven. Dienstplichtigen waren hard nodig, maar in de strijdkrachten was een andere mentaliteit vereist dan in de burgermaatschappij. ‘Bij de verburgerlijking van het leger middels de persoonlijke dienstplicht hoorde ook een zekere militarisering van de burger,’ schrijft Schoenmaker.

Sinds 1996 is de dienstplicht in Nederland opgeschort. Een goede zaak, vindt Jean Debie, voorzitter van de Vakbond voor Defensiepersoneel VBM/NOV. ‘Ik zeg niet dat dienstplichtigen geen goede soldaten kunnen zijn, maar ze hebben er niet voor gekozen. Beroepsmilitairen maken een zeer bewuste keuze voor het vak, inclusief alle voor- en nadelen die erbij horen.’ Aan een groot volksleger heeft Nederland geen behoefte meer. ‘De kans op een conventionele aanval is zeer klein geworden. Tegenwoordig hebben we te maken met andere uitdagingen, die veelal in het buitenland liggen. Een kleine, maar professionele krijgsmacht kan die heel goed aan.’

Volgens Debie hoeft niemand bang te zijn dat een leger zonder dienstplichtigen van de burgersamenleving vervreemd raakt. ‘Een militair is buiten werktijd zelf gewoon burger.’ Wel heeft de krijgsmacht een eigen cultuur. ‘Militairen moeten in operationele situaties onvoorwaardelijk op elkaar kunnen vertrouwen. Daardoor kunnen ze buitengewoon goed in teamverband werken. Oud-militairen die later een baan in de burgermaatschappij krijgen missen vaak die korpsgeest.’

Kenmerkend voor de krijgsmacht is ook de bevelsstructuur. ‘In Nederland heeft defensiepersoneel dezelfde wettelijk geregelde medezeggenschap als werknemers in burgerbedrijven,’ zegt Debie, ‘maar in de uitzendgebieden is er weinig ruimte voor overleg. Daar moet een operatiebevel gewoon worden uitgevoerd. Er is dan geen ondernemingsraad die er nog eens een middagje over vergadert.’

Ben Schoenmaker, Burgerzin en soldatengeest. De relatie tussen volk, leger en vloot 1832-1914. 505 p. Boom, € 39,50

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.