Home Edwin Klijn en Robin te Slaa, ‘De NSB’

Edwin Klijn en Robin te Slaa, ‘De NSB’

  • Gepubliceerd op: 11 november 2009
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Bas Kromhout

In de zomer van 1935 viel het Nederlandse kabinet. Premier Colijn besloot geen nieuwe verkiezingen uit te schrijven, maar in dezelfde samenstelling verder te regeren. De reden: het volk naar de stembus roepen kon leiden tot een monsterzege voor de Nationaal-Socialistische Beweging van Anton Mussert, die het land onregeerbaar zou maken. Bij de Provinciale Statenverkiezingen, eerder dat jaar, had de NSB in één klap 8 procent van de stemmen behaald. Niemand kon voorspellen waar Mussert nog meer toe in staat was.

Hoe kon het nationaal-socialisme in Nederland zoveel kiezers mobiliseren dat de regering haar toevlucht nam tot een dergelijke ongehoorde stap? Wat was die NSB voor partij dat zij de gevestigde politici zo de stuipen op het lijf joeg? Daarover gaat het eerste van drie boeken van Edwin Klijn en Robin te Slaa over de NSB, dat de periode 1931-’35 beslaat. Daarin beschrijven zij stap voor stap hoe de beweging van Mussert van een obscuur keukentafelpartijtje uitgroeide tot een regelrechte hype.

Volgens de geschiedkundige consensus was de NSB een gematigd fascistische partij, geleid door een brave burgerman. Hans Blom plaatste de NSB als ‘overgangsgroepering’ tussen burgerlijke conservatieven en antiburgerlijke revolutionairen. Een misverstand, vinden Klijn en Te Slaa. Musserts imago van respectabele waterstaatsingenieur verhulde dat de NSB van meet af aan een politiek voorstond die diametraal tegengesteld was aan de rechtsstaat en de democratie.

De auteurs merken terecht op dat de NSB meer was dan een opportunistische antipartij. Anders dan de Amerikaanse fascisme-expert Robert Paxton, die de ideologie van fascisten ondergeschikt acht aan hun daden, nemen Klijn en Te Slaa het gedachtegoed serieus. De NSB had hooggestemde idealen.

Vele daarvan – zoals een sterk staatsgezag, een corporatistische economie, militaire paraatheid en een hechte volksgemeenschap – waren overgenomen van de grote voorbeelden in Italië en Duitsland. Dat gaf de NSB de naam ‘on-Nederlands’ te zijn. Mussert kon en wilde zijn buitenlandse inspiratiebronnen niet verloochenen, maar beweerde tegelijkertijd dat zijn nationaal-socialisme een uniek Nederlands product was. Zo probeerde hij uiterlijk afstand te bewaren tot de gelijknamige ideologie van Hitler.

Jodenhaat
Net als Mussolini keurde Mussert het antisemitisme af. Zijn motivatie was echter niet principieel, maar pragmatisch. Klijn en Te Slaa tonen aan dat Jodenhaat ook vóór de Holocaust werd beschouwd als vulgair en afkeurenswaardig, iets wat paste bij het barbaarse Oost-Europa, maar niet bij een fatsoenlijke Nederlandse partij. Mussert was zich daarvan bewust. ‘De toestanden zijn hier te lande nu eenmaal geheel verschillend met die in Duitschland,’ zo schreef hij in 1933 aan de ongeveer 150 Joodse NSB-leden. De formulering liet ruimte voor een koerswijziging, mochten de ‘toestanden’ zich wijzigen.

Binnen de NSB streden voor- en tegenstanders van een antisemitische koers om de macht. Klijn en Te Slaa typeren de NSB als ‘een potpourri van de meest uiteenlopende figuren en ideeën’. De op het Italiaanse fascisme gerichte ‘hegelianen’ verloren invloed aan de ‘volksen’, die in navolging van de Duitse nazi’s geloofden in de superioriteit van het Germaanse ras. Zij sloegen steeds openlijker een antisemitische toon aan.

Mussert trad hier niet tegen op. Integendeel, ook zijn standpunt over Joden verhardde. Klijn en Te Slaa wijten dat – in navolging overigens van Loe de Jong – aan Musserts gebrek aan beginselvastheid en de noodzaak om de diverse vleugels van de NSB binnenboord te houden. Met de mogelijkheid dat Mussert oprecht van mening veranderde houden zij geen rekening.

Vanaf 1934 verdeelde Mussert de Joden in Nederland in drie categorieën. Er waren volgens hem goed geïntegreerde, zich Nederlands voelende Joden. Zij waren te beschouwen als volwaardige burgers. Dan kwamen de orthodoxen: weliswaar geen echte Nederlanders, maar nuttige bondgenoten in de strijd tegen het communisme. Tot slot waren er ‘Joden, die geen deel hebben aan onze nationale gedachte’. Mussert doelde op captains of industry en linkse rakkers, die hun eigen belangen en die van het Joodse ‘ras’ zouden laten prevaleren boven het Nederlandse volksbelang.

Met deze driedeling begaf Mussert zich op een hellend vlak. Gaandeweg rekende de NSB een steeds groter deel van de Nederlandse Joden tot de derde categorie. Algauw werd in de partijbladen generaliserend gesproken over ‘het internationale Jodendom’ dat Nederland te gronde wilde richten. In april 1935 sloot Mussert de Joodse NSB’ers uit van partijfuncties.

Behalve het huichelachtige standpunt inzake antisemitisme vertoonde de beweging meer trekken die afbreuk deden aan haar ‘fatsoenlijke’ imago. Tegenstanders zetten vraagtekens bij Musserts Oranjegezindheid en standpunt inzake godsdienstvrijheid. Regelmatig vonden er straatgevechten plaats tussen NSB’ers en communisten. Ook de gebeurtenissen in nazi-Duitsland, zoals de terreur tijdens de Nacht van de Lange Messen in 1934, wierpen een schaduw op de Nederlandse nationaal-socialisten.

Reacties bleven niet uit. Had Mussert in het begin nog vrienden ter rechterzijde van het politieke spectrum, spoedig stond hij geïsoleerd. De pers was, op enkele uitzonderingen na, de NSB niet gunstig gezind. De bisschoppen waarschuwden hun kudde tegen het NSB-lidmaatschap. De sociaal-democraten verhieven het antifascisme tot speerpunt. De regering verbood in 1933 militairen en ambtenaren lid te zijn van de NSB en vaardigde een uniformverbod uit.

Deceptie
Ondanks al deze tegenslagen groeide de NSB in de eerste vier jaren van haar bestaan als kool. Begin 1935 waren ongeveer 40.000 Nederlanders nationaal-socialist. De tijd leek rijp voor een fascistische omwenteling, want de parlementaire democratie bevond zich in een crisis. Door de verzuiling was het parlement versplinterd, wat leidde tot trage regeringsformaties en veel extraparlementaire kabinetten. De economische crisis en de vermeende communistische dreiging deden de rest. De NSB, met zijn belofte van eenheid en daadkracht, leek voor velen een aantrekkelijk alternatief. Vooral bij de liberale partijen snoepte de NSB kiezers weg.

Na de spectaculaire winst bij de Provinciale Statenverkiezingen van 1935 kraaide de partijkrant Volk en Vaderland victorie: ‘Als wij de meerderheid hebben, dan gaan alle stembussen naar de vaalt.’ In de tussentijd zou de NSB haar zetels in de provinciehuizen en de Eerste Kamer gebruiken als ‘spreektribune’ om ‘de politieke partijen aan de kaak te stellen en daardoor hun vernietiging te bespoedigen’.

Een paar maanden later waren er gemeenteraadsverkiezingen. Dit keer deed de NSB niet mee, wegens gebrek aan geschikte kandidaten. Die leden die zich toch voor de kieslijsten hadden gemeld zouden volgens propagandaleider Farwerck slechts goed zijn om de beweging ‘onsterfelijk te blameeren’.

Het lijkt erop dat de NSB daardoor het momentum voorbij liet gaan. De volgende kans om zich electoraal te bewijzen zou zich pas voordoen in 1937. Wat de volgende grote stap moest worden op Musserts mars naar Den Haag, eindigde voor de NSB in een deceptie: de partij verloor de helft van haar electoraat. De NSB leed hierna een kwijnend bestaan in de marge van de Nederlandse politiek, totdat de Duitse inval in 1940 zorgde voor een tweede leven.

Wie wil weten waarom Mussert faalde, zal moeten wachten tot Klijn en Te Slaa het volgende deel van hun driekoppige-monsterserie voltooien. Dat kan even duren, want zij gaan grondig te werk, bekijken elke snipper papier die bewaard is gebleven en laten geen detail onbesproken. Alleen het eerste deel beslaat daardoor al 900 bladzijden.

Helaas gaan de omvang en gedetailleerdheid ten koste van de leesbaarheid. De gemiddelde lezer hoeft niet elk fascistisch fantasiepartijtje dat ooit in Nederland is opgericht, inclusief alle ruzies, leiderschapswisselingen en afsplitsingen, behandeld te zien. Ook de vele mislukte pogingen van NSB-kopstukken om een ingang te krijgen bij het Vaticaan hadden best met grovere streken kunnen worden geschilderd.

Het is goed dat Klijn en Te Slaa de geschiedenis van de NSB, waarover nog veel misverstanden en onduidelijkheden bestaan, als eersten in haar geheel onderzoeken en opschrijven. Maar met drie keer 900 pagina’s – 2700 in totaal – doen zij zichzelf tekort. Hun analyse van dit verontrustende fenomeen uit het Nederlandse politieke verleden, waarnaar nog altijd te pas en te onpas wordt verwezen, verdient een groot publiek. Daarom zouden zij er goed aan doen om aan het eind van de rit het hele verhaal in 400 bladzijden samen te vatten.

Edwin Klijn en Robin te Slaa ‘De NSB. Ontstaan en opkomst van de Nationaal-Socialistische Beweging 1931-1935’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.