Cees Nooteboom schreef ooit: ‘Herinnering is als een hond die gaat liggen waar hij wil.’ Ik zou eerder zeggen dat herinnering een duveltje uit een doosje is dat op onverwachte momenten opduikt. Maar welke metafoor je ook kiest, feit is dat er talrijke herinneringen in ons geheugen opgeslagen liggen en dat die daar soms jarenlang sluimeren totdat ze opeens, zonder dat je het wilt of er moeite voor doet, naar boven komen.
Dat geheugen wordt vooral door associaties geprikkeld; de ene herinnering roept als het ware de andere op. Dat merk ik wanneer ik lezingen geef over mijn boeken Gouden jaren en Het goede leven. Die boeken vertellen het verhaal over de ongekende naoorlogse groei die het dagelijks leven in Nederland op alle fronten heeft veranderd. Hoe ingrijpend die veranderingen zijn zie je door situaties en handelwijzes van nu te vergelijken met die van nog niet zo lang geleden. Als ik dat doe, blijkt ook dat door mijn ‘verhalen over vroeger’ andere, soms diep weggezakte herinneringen tot leven worden gewekt. Ik noem mijn boeken daarom ook wel herinneringsfabrieken.
‘Ter lering ende vermaeck’ geef ik hier een paar voorbeelden van sluimerende herinneringen die door Het goede leven tot leven naar boven zijn gekomen. Bijvoorbeeld wanneer ik het heb over de appjes waarmee mensen elkaar tegenwoordig voortdurend op de hoogte houden van hun wel en wee, ook al zitten ze aan het andere eind van de wereld. En dat dat heel anders was toen mijn zusje in 1981 tijdens haar studie tropische landbouw tien maanden voor een stage naar Kenia ging. Toen ze eenmaal op het vliegveld was uitgezwaaid, was het ‘geen bericht, goed bericht’. Na meer dan een week viel er bij mijn ouders in Enschede voor het eerst een blauwe luchtpostbrief op de deurmat. Daarin vertelde mijn zusje over de reis en schreef ze dat ze veilig op haar stage-adres was aangekomen. Alle contact ging in de daarop volgende tien maanden per luchtpost. Want uiteraard kon je in 1981 nog niet mailen of appen. In principe was bellen mogelijk geweest, maar dat was veel te duur. Alleen in noodgevallen nam je je toevlucht tot de telefoon.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Tekst loopt verder onder afbeelding.
Foto: Paul Dirks
Dit verhaal deed een vrouw denken aan haar oom en tante die in de jaren vijftig naar Nieuw-Zeeland waren geëmigreerd. Via een telegram kreeg de familie in Nederland te horen dat de oom, een jonge vent nog, plotseling was overleden. ‘Meer niet. Mijn moeder schreef haar schoonzus een brief vol vragen. Maar die ging per zeepost en deed er zes weken over. Het antwoord van mijn tante kwam weer zes weken later. Zo wist mijn moeder pas na drie maanden dat haar broer aan een hartaanval was overleden en had ze toen pas een idee hoe het met zijn gezin ging.’
De ouders van iemand anders met familie in Nieuw-Zeeland hadden met een paar broers en zussen geld bij elkaar gelegd om een tante op haar verjaardag in Nieuw-Zeeland te bellen en haar te feliciteren. ‘Er was geld voor vijf minuten, maar ze hebben elkaar níets kunnen vertellen. Ze stonden alleen maar te janken. Sinds het vertrek hadden ze elkaar niet meer gesproken en toen ze na al die jaren elkaars stem hoorden konden ze alleen maar huilen.’
Tekst loopt verder onder afbeelding.
Foto: Petra van der Wal
Ook komen er bizarre herinneringen boven wanneer ik vertel over het hoofdstuk ‘Kamers stonden blauw van de rook’. Nu laten mensen het wel uit hun hoofd om binnen een sigaret of sigaar op te steken. Pas in de nieuwe eeuw werden de resultaten van wetenschappelijk onderzoek (roken is heel ongezond) in beleid omgezet en ging binnenshuis roken in de ban. De steeds zeldzamere rokers zijn stoeprokers, buitenmensen geworden.
‘Zoals je worst of vis rookt om bederf tegen te gaan, zo zou roken ook goed zijn voor je longen’
Maar jarenlang was het een teken van gastvrijheid om tijdens feestjes vaasjes met sigaretten en sigaren op tafel te zetten en bezoek een rokertje aan te bieden. ‘Mijn vader beweerde zelfs dat roken gezónd was. Zoals je worst of vis rookt om bederf tegen te gaan, zo zou roken ook goed voor je longen zijn,’ vertelde een vrouw. Haar vader had een tabakszaak in het Gelderse Aalten en verwierf zelfs landelijke bekendheid met rookwedstrijden waar het er om ging wie de langste askegel aan zijn sigaar had. Minstens zo bizar is het verhaal van iemand die eind jaren vijftig samen met haar klas als afscheid van de lagere school bij de bovenmeester thuis op bezoek ging. ‘Daar kregen we allemaal een glas limonade en een sigaretje. Want vanaf toen waren we “groot”.’ Kinderen een sigaret geven was misschien uitzonderlijk, maar in hun bijzijn roken was heel gewoon. Bijna iedere vijftigplusser herinnert zich nog wel leraren die rokend voor de klas stonden.
Tekst loopt verder onder de afbeelding.
Foto: Geurt Schut
Zoals het inmiddels gewoon is om dagelijks te douchen, poetst iedereen tegenwoordig ook één of twee keer per dag zijn tanden. Die gewoonte raakte pas in de jaren vijftig goed ingeburgerd. Als ik vertel over de boer die voor het eerst van zijn leven een tandenborstel kocht en tegen de drogist zei dat er eentje van uitstekende kwaliteit moest zijn omdat het hele gezin er mee zou gaan poetsen, zit er bijna altijd wel iemand in de zaal die knikt: ‘Ja, wij deden thuis ook samen met één tandenborstel.’ Anderen poetsten aanvankelijk helemaal niet. Of ze kregen na de levertraan een snoepje en gingen dan zonder poetsen slapen. Over de schooltandarts komen legio gruwelverhalen naar boven. ‘Een barse man die geen enkele moeite deed je op je gemak te stellen, en daar moest je dan zonder je moeder naar toe.’
Helemaal stug is het verhaal van de man (die trots vertelt dat hij net zo oud is als de inmiddels overleden Mies Bouwman en) en die in 2019 negentig hoopt te worden: ‘Bij ons in het dorp lieten mensen hun rotte kiezen trekken door de paardensmid. Maar dat was wel vóór de oorlog.’
Diezelfde man droeg als jochie altijd korte broeken. ‘Zomer en winter, zelfs als het tien graden vroor. Als kind viel je vaak en een gat in je knie genas vanzelf, maar een gat in je goede goed werd niet vanzelf weer heel, dus daar moest je zuinig op zijn. En dan betaalt de jeugd tegenwoordig geld voor broeken waar de gaten al in zitten!’
Tekst loopt verder onder afbeelding.
Foto: Els Kessens-Kuijk
Bij het zien van een foto van een oude slaapkamer komen er talrijke herinneringen naar boven aan hoe kou het vroeger boven was. ‘Wij sliepen op zolder, zonder verwarming, pal onder de pannen. In strenge winters zat er rijp op onze dekens. Mijn moeder gaf niet alleen een kruik, maar legde ook een laag kranten tussen twee dekens. Dat was zwaar en het knisperde, maar we hadden het wel warm. Op onze neuzen na, die waren ’s morgens ijskoud.’
Het is mooi om je de ijsbloemen op de ramen te herinneren, de warme kruiken tussen de lakens of de in krantenpapier gewikkelde haardplaatjes (‘want mijn ouders hadden meer kinderen dan kruiken’), of het je aankleden bij de kachel beneden in de huiskamer.
Maar wie wil er terug naar die tijd? Ik ben die mensen nog niet tegengekomen. Ik zie vooral dat mensen die zich de ontberingen van de tochtige en met één kolenkachel verwarmde huizen herinneren, de luxe van goed geïsoleerde, centraal verwarmde woningen extra goed weten te waarderen. Door die herinneringen krijgt het heden glans.
Ik hoop dat de lezers van het Historisch Nieuwsblad er in 2019 warmpjes bij zitten, en vooral ook dat ze met plezier terugblikken op het verleden en waardering hebben voor het heden.
Foto banner: Geert Koolen