Home Donner Party

Donner Party

  • Gepubliceerd op: 27 mei 2016
  • Laatste update 13 okt 2022
  • Auteur:
    Frans Verhagen
Donner Party

Tot het collectieve geheugen van de Amerikanen behoort het ijzingwekkende verhaal over de ‘Donner Party’. In 1846 trok een groep van 87 pioniers met huifkarren westwaarts. Na een barre tocht raakten ze ingesloten door de sneeuw in de Sierra Nevada. Onderling gold al snel het recht van de sterkste.

Het is eind 1845. In de staat Illinois, de rand van ontwikkeld Amerika, duren de winters eindeloos lang. Het is intens koud, en de hoofdstad, Springfield, waar de lokaal bekende advocaat Abraham Lincoln noest werkt aan zijn politieke carrière, ligt onder een dikke laag sneeuw. Dit zijn maanden om te dromen bij een knapperend haardvuur. James Reed, een meubelmaker, heeft gehoord van een paradijs aan de andere kant van het continent. Alles groeit en bloeit er, en het is er altijd warm. Hij bladert door een brochure, The Emigrant’s Guide to Oregon van Lansford Hastings. Volgens de auteur is dat paradijs gemakkelijk te bereiken.
 

Pioniers

Genoeg gedroomd, vindt Reed. Zoals veel mensen aan de frontier is hij rusteloos, ondernemend en altijd op zoek naar nieuwe mogelijkheden. Om zich heen heeft hij anderen zien vertrekken: het is druk op de trails naar het westen. Van wat Reed heeft gehoord, weet hij dat de tocht geen peulenschil is, maar ook niet onaanvaardbaar gevaarlijk. De pioniers reizen in groepen en de indianen langs de route beperken zich tot het stelen van voorraden of dieren. Hij hakt de knoop door.
 

Reed is zoals veel mensen aan de frontier rusteloos

Reed hoopt dat het warmere klimaat zijn ziekelijke vrouw goed zal doen. Ze nemen hun vier kinderen mee en ook James’ 75-jarige schoonmoeder, Sarah Keyes. Ze beschikken over een door vier ossen getrokken luxe wagen, en twee kleinere wagens met voorraden.

Reeds enthousiasme slaat over op zijn buren, de gebroeders George en Jacob Donner. Ook de 62-jarige George Donner, een rijke boer, wil nog één keer het avontuur opzoeken. Zijn derde vrouw, de 45-jarige Tamsen, wil in Californië een school stichten. Ze hebben vijf kinderen. Broer Jacob neemt zijn vrouw en zeven kinderen mee. De Donners zijn goed uitgerust: zes door ossen getrokken wagens, en twee man personeel: Charles Stanton uit Chicago en John Denton, een smid.
 

Begin van de reis

Op 16 april 1846 vertrekt het gezelschap naar Independence, Missouri, de jumping-off place voor pioniers. Ze sluiten zich aan bij een groep van zo’n 35 wagens die op 15 mei vertrekt. Het begin is ellendig: regen en overal modder. Ze moeten vijf dagen wachten voor ze in Kansas de te hoog staande Big Blue River kunnen oversteken. De oude mevrouw Keyes wordt er begraven.

Eind juni bereiken ze Fort Laramie, in Wyoming, waar de karavanen zich groeperen voor het lastigste deel van de reis, de laatste 1500 kilometer naar Californië.
 

De Hastings-cut-off zou drie weken reistijd besparen, maar is onbekend terrein

Na de pas over de Rocky Mountains vorkt de trail. Rechts gaat de bekende route naar Fort Hall, en dan zuidwestelijk naar de Humboldt River, door de vallei van de Truckee River en over de Sierra heen de Sacramento Valley in. Links ligt een alleen door jagers gebruikte route, die volgens Hastings drie weken reistijd zou besparen. Bij de Humboldt River kom je  weer op de klassieke trail. Mountain men waarschuwen Reed. Deze Hastings-cut-off is onbekend terrein, het is al laat in het seizoen en Hastings wordt gewantrouwd.

Reed is vastbesloten. Hij wordt in zijn voornemen gesterkt door een brief van Hastings waarin die praktische tips geeft en belooft bij Fort Bridger, in het uiterste zuidwestpuntje van Wyoming, op hen te wachten. Niet iedereen voelt ervoor om linksaf te gaan, en de grote groep splitst zich. Hier ontstaat de ‘Donner Party’, ook al is de als arrogant ervaren James Reed de feitelijke leider.

Ze krijgen onder meer de Ierse familie Breen mee, negen man sterk, en verder de Kesebergs, en de familie Murphy van dertien personen.
 

Wildernis

Tussen Fort Bridger en Fort Sutter in Californië ligt enkel wildernis: ruw terrein, woestijnen en de imponerende Sierra Nevada-bergrug. Reed denkt dankzij de cut-off in ruim zeven weken Fort Sutter te kunnen bereiken. In Fort Bridger blijkt Hastings niet aanwezig. Hij heeft wel een briefje achtergelaten, waarin hij aanraadt zijn sporen te volgen.

Zo vertrekt op 31 juli 1846 de Donner Party: 23 wagens en 87 mensen. Al snel krijgen ze een bericht van Hastings: hij denkt dat de route door de vallei te nauw is voor de wagens en raadt aan rechtdoor te steken over de heuvels. Ze moeten dan wel even een pad hakken. Het kost ze bijna drie weken, waardoor de expeditie pas eind augustus het Great Salt Lake bereikt.
 

Water wordt niet gedeeld, ruzie en zelfzucht zijn aan de orde van de dag

Deze woestijn, die Hastings heeft voorgespiegeld als een korte onderbreking in een landschap van groene weiden, blijkt niet zestig kilometer zonder water te betekenen, maar 120 kilometer. De gevolgen zijn desastreus: uitgeputte ossen, wagens die moeten worden achtergelaten, dorst en honger. Indianen stelen een aantal dieren en een deel van de voorraden. Aan de rand van de woestijn besluit de groep om vijf dagen op krachten te komen – opnieuw gevaarlijk tijdverlies.

Door de tegenslagen is de sfeer gespannen. Vanaf het begin liggen de rijke Donners overhoop met de arme Breens en met Lewis Keseberg. De woestijn zorgt voor gelijkschakeling: de zware wagens van de Donners blijven achter en Reed is zijn ossen kwijt. De expeditie valt uiteen in twee groepen, die nu op enige afstand van elkaar reizen. Ze besluiten twee man vooruit te sturen naar Fort Sutter: Charles Stanton en William McCutchen.
 

Ruzie en zelfzucht

Pas op 27 september bereikt de expeditie de klassieke trail, bij de Humboldt River. Daar is het verdacht rustig. Het is eigenlijk al te laat om de Sierra’s over te steken. Hastings’ cut-off is rampzalig gebleken. Maar ze kunnen niet meer terug. Nu wacht de Humboldt Desert, waar het laatste restje sociale samenhang zal verdwijnen. Water wordt niet gedeeld, ruzie en zelfzucht zijn aan de orde van de dag.

Op 5 oktober voltrekt zich een ramp: in een gevecht steekt James Reed de ossenmenner John Snyder dood, naar hij zegt uit zelfverdediging. Reed wordt verbannen. Zijn dochter bezorgt hem een paard, een geweer en wat eten. Reed rijdt snel door om in Fort Sutter hulp te halen.
 

De groep heeft niet alleen zijn leider verloren, maar ook zijn morele kompas. 

De groep heeft niet alleen zijn leider verloren, maar ook zijn morele kompas. Drie dagen later zet Keseberg een bejaarde Belg uit zijn wagen; de man wordt nooit meer gezien. Indianen stelen vee, het gras is slecht en het water haast ondrinkbaar. Er zijn weinig ossen meer over; bijna iedereen loopt nu.

Op 16 oktober vermoorden twee leden van de expeditie een  reisgenoot. Ze stelen zijn goud en geven de indianen de schuld, al gelooft niemand hen. Een ander schiet per ongeluk zijn zwager dood.
 

Het einde in zicht

Rond 1 november bereikt de expeditie de vallei aan de voet van de laatste pas die hen scheidt van Californië. Stanton is teruggekeerd met muilezels vol voorraden. Hij heeft twee indianen bij zich die de weg kennen en meldt dat James Reed een volgende bevoorrading aan het organiseren is. De Breens en Keseberg zijn als eersten aangekomen. De Donners, van wie de patriarch George een snee in zijn arm heeft opgelopen, vormen de achterhoede.

Normaal gesproken ligt Fort Sutter nu op drie dagen lopen – het einde lijkt in zicht. De Breens proberen op 3 november de overtocht te maken. Ze lopen tot borsthoogte in de sneeuw als ze de weg kwijtraken. Stanton en een van de indianen gaan vooruit om het pad te zoeken. Ze vinden de pas, maar de uitgeputte mensen weigeren verder te gaan. De volgende dag willen ze het nog een keer proberen.
 

In het vuur roosteren ze een arm van een van de doden

Die nacht valt bijna een meter sneeuw. Ze besluiten hun kamp op te slaan aan het meer onder de pas. De Breens nemen een leegstaande hut in, Lewis Keseberg maakt een lean to tegen de hut. William Eddy, een ervaren timmerman, bouwt een cabin, de Reeds en Stanton een hut. De voorraden zijn bijna uitgeput. Vee wordt geslacht. Door de nieuwe sneeuw kan James Reed de groep vanuit Fort Sutter niet meer bereiken.
 

Ieder voor zich

De Donners bevinden zich een kilometer of acht van de rest, bij Alder Creek. Ze zijn overvallen door de sneeuw en zo verzwakt dat ze geen hutten kunnen bouwen. Ze zetten snel wat tenten in elkaar van ossenhuiden. George Donners arm is ontstoken, de infectie breidt zich uit. Het is nu ieder voor zich. Er is geen leider. Vergeefs probeert Stanton de rol van James Reed over te nemen.

Op 15 november wordt nog een poging ondernomen om de pas over te steken, maar de Donner Party zit vast, voor en achter ingesloten door sneeuw. Op 22 november probeert een groep van 22 personen het opnieuw, weer zonder succes. De volgende dag barst een sneeuwstorm los. Een groot aantal dieren verdwijnt, mogelijk meegenomen door indianen.
 

Alles wat eetbaar lijkt, wordt geprobeerd.

De voorraden zijn bijna op. In de aardedonkere hutten flikkert een minimaal vuurtje. Met dierenhuiden probeert men koude en sneeuw buiten te houden. Maar al snel moeten de huiden dienen als voedsel: erop kauwen biedt enig soelaas. Elk beschikbaar bot wordt eindeloos gekookt, de binnenkant wordt van huiden geschraapt. Alles wat eetbaar lijkt, wordt geprobeerd.

George Donner heeft gangreen, Jacob is ziek en ook andere mannen zijn ver heen. Vier man sterven op 13 december. Op zijn doodsbed bekent een van hen nog een moord op een ander expeditielid. Ook Stanton is inmiddels dood.

Camp death

Tijdens een wanhopige poging om verder te trekken op 16 december komen vijftien mensen op de berg vast te zitten. Ze tellen drie doden. In wat later Camp Death zal heten, slagen ze erin een boom in brand te steken. In het vuur roosteren ze een arm van een van de doden. William Eddy en de indianen weigeren mensenvlees te eten. De rest van de lichamen wordt aan stukken gesneden en geroosterd voor onderweg.
 

Voor sommigen zijn de indianen de meest voor de hand liggende maaltijd.

Een paar dagen later is de situatie opnieuw kritiek. Voor sommigen zijn de indianen de meest voor de hand liggende maaltijd. William Eddy verzet zich. Hij waarschuwt de indianen, die in de sneeuw verdwijnen. Als een paar dagen later hun sporen worden ontdekt, worden ze alsnog vermoord en opgegeten.

Op 12 januari, na ruim drie weken op de berg, kloppen de overlevenden, vijf vrouwen en twee mannen, aan bij de Miwok-indianen. Die helpen hen verder naar Johnson’s Ranch in de Bear River Valley. William Eddy stuurt een brandbrief naar Fort Sutter.

Reddingsactie

In de kampen is de situatie hopeloos. Voorraden zijn op en hout is steeds moeilijker te vinden. Mevrouw Reed gaat zelf de berg op, maar komt na twee dagen terug. Bij de Donners graven de laatste overlevenden de bevroren lijken op. Ook bij het meer overweegt men mensenvlees te eten. Er zijn nu genoeg doden: elke paar dagen sterft er nu wel iemand.

Ze weten niet dat op 4 februari een eerste reddingsoperatie is vertrokken vanuit Johnson’s Ranch. Reed zit in San Francisco, om geld in te zamelen voor een tweede expeditie. Op 19 februari, na een uiterst moeizame tocht, bereikt de eerste groep het kamp van de Breens. Ze treffen er wandelende geraamtes aan.
 

39 van de 87 leden van de Donner Party overleven de tocht niet

De redders delen snel noodrantsoenen uit en halen de Donner-kinderen op uit Alder Creek. Tamsen Donner wil haar doodzieke man niet achterlaten en weigert mee te gaan. Op 22 februari vertrekt een groep van 21, onder wie het gezin van James Reed, minus de twee jongste kinderen, naar de bewoonde wereld.

Baggeren door de sneeuw

Ze hopen te leven van voorraden die de redders onderweg hebben opgeslagen, maar wilde dieren blijken die eerder te hebben ontdekt. Kauwend op stukken huid baggeren ze door de sneeuw. Wie niet meer verder kan, wordt achtergelaten.
 

De mensen zijn half waanzinnig.

Ook de tweede hulpexpeditie, met James Reed, is nu onderweg. De redders dragen alle voorraden op hun rug, soms wel dertig kilo. Als ze op 2 maart 1847 aankomen, treffen ze stuitende tonelen aan. De Donner-kinderen lopen rond met bloed aan hun mond. Iemand sjouwt met een afgehakt been. De mensen zijn half waanzinnig.

Als Reed vertrekt, laat hij twee redders achter bij de laatste twaalf overwinteraars die niet kunnen of willen meegaan, zoals Tamsen Donner. De groep van Reed komt terecht in een sneeuwstorm. Na een angstige nacht gaan ze toch verder.

Starved Camp

De Breens besluiten te wachten op de derde groep redders. Acht dagen later worden ze gevonden door William Eddy, verzameld om een diep gat in de sneeuw waarin ze het vuur hebben kunnen aanhouden. Deze plek gaat de geschiedenis in als Starved Camp. Om de Breens heen liggen de resten van twee van de Donner-kinderen, het gedeeltelijk opgegeten lichaam van een vrouw en haar baby van dertien maanden. Een deel van de redders helpt de overlevenden naar Fort Sutter.

De anderen gaan snel door naar het andere kamp, waar Eddy ontdekt dat zijn kinderen dood zijn. Ze vinden echter geen lijken, enkel bloederige geraamtes. Eddy wil Keseberg, die hij van moord verdenkt, ter plekke doden. Maar ze vertrekken snel weer, met de mensen die nog kunnen en willen gaan.
 

Ze vinden geen lijken, maar bloederige geraamtes

Achterblijvers zijn Tamsen en George Donner, en hun neefje Sammy van vier, in het Donner-kamp en Lewis Keseberg in het andere kamp. Als Sammy en George eind maart zijn gestorven, gaat Tamsen ook naar dat andere kamp.

Laatste overlever

Op 17 april 1847 treft de laatste reddingsexpeditie Keseberg daar aan in zijn hut, omringd door doden. Wolven vreten aan de lijken die rondom zijn hut liggen en krabben aan zijn deur. Lewis Keseberg blijkt de enige die nog in leven is.
 

Het is inmiddels een beroemd verhaal over ongeluk en wraak, maar ook over hulp en opoffering

Tamsen Donners lichaam is nooit gevonden. Keseberg vertelt dat zij op een dag naar zijn hut kwam en de nacht daarop stierf van kou en uitputting. Niemand gelooft hem. Keseberg was in elk geval kien genoeg om het Donner-kamp nog overhoop te halen op zoek naar goud en kostbaarheden. Pas als de ‘redders’ dreigen hem te wurgen, vertelt hij waar de buit ligt. Als laatste overlever komt Keseberg op 25 april aan in Johnson’s Ranch.

Overlevenden

Van de 87 leden van de Donner Party hebben er 39 de tocht niet overleefd. Naast Hastings met zijn onzalige cut-off groeit Lewis Keseberg uit tot de kwaaie pier. Hij zou minstens vier mensen hebben gedood, onder wie dus Tamsen Donner. Keseberg ontkent, maar geeft als een van de weinigen wel toe dat hij mensenvlees heeft gegeten. De anderen praten eromheen of liegen. De Donner Party is dan al onderdeel geworden van de mythen van het westen. De kranten in Californië hebben uitgebreid verslag gedaan van de gebeurtenissen: ‘A more shocking scene cannot be imagined…’
 

‘A more shocking scene cannot be imagined…’, aldus de Californische kranten

De Reeds en de Breens zijn de enige gezinnen die het avontuur volledig overleven. Ondanks alle trauma’s van de tocht, vinden ze in Californië iets van het paradijs dat hun is voorgespiegeld. Reed wordt een belangrijk man in San Jose. Hij adopteert Mary en Frances Donner.

De Breens vestigen zich in San Juan Buatista, waar Patrick Breen in 1868 sterft als rijk man. Keseberg wordt door zijn vrouw verlaten. Hij begint een restaurant en sterft in 1895.

Donners en kannibalisme

Op een vreemde, morbide manier is het verhaal van de Donner Party deel gaan uitmaken van het collectieve geheugen van de Amerikanen. Voor de meeste Amerikanen is de Donner-naam verbonden met kannibalisme. De New Yorker publiceerde een paar jaar geleden een cartoon van een gastvrouw die in een restaurant mensen naar hun tafel roept. ‘Donner party of five,’ zegt ze, kijkend naar vier mensen en een geraamte. Iedereen begrijpt zo’n grap.
 

Het is een verhaal dat je niet zou kunnen bedenken.

Er zijn heel wat boeken over deze tocht geschreven, maar  niemand weet wat er precies is gebeurd. Deze geschiedenis fascineert als een klassiek verhaal, als een epos van ongeluk, stupiditeit, hebzucht, wraak, klassentegenstellingen en uiteindelijk kannibalisme. Maar ook van hulpvaardigheid, opoffering en overlevingskracht. Het is een verhaal van morele keuzes, met goede en slechte karakters. Het is een verhaal dat je niet zou kunnen bedenken.
 
Frans Verhagen is een journalist en publicist.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 6 - 2016