Home Dikker is niet altijd beter

Dikker is niet altijd beter

  • Gepubliceerd op: 27 maart 2012
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Rob Hartmans

Zo’n dertig jaar geleden verschenen er in Nederland heel weinig biografieën, zodat de liefhebber van dit licht voyeuristische genre zich in de handen wreef als er weer eens eentje werd gepubliceerd. Al te kieskeurig kon je niet zijn en veel recensies eindigden dan ook met de verzuchting dat het boek misschien niet volmaakt was, maar dat we de biograaf toch dankbaar moesten zijn dat hij het überhaupt had aangedurfd het leven van zijn ‘held’ te boekstaven.


Tegenwoordig verschijnen er zoveel biografieën dat je, als je tenminste ook nog iets anders wilt lezen, moet kiezen welke levensbeschrijvingen je wel of niet tot je neemt. Welke levens zijn zo interessant dat je er meer van wilt weten? En hoevéél wil je eigenlijk weten? Stel je prijs op elk detail uit iemands leven – de cijfers van elk overgangsrapport, uitgebreide portretten van alle vrienden en kennissen, elke recensie van boeken van de hoofdpersoon? – of ben je vooral geïnteresseerd in de grote lijnen, in de relatie tussen leven en werk?

Het zal wel een sociaal-democratische afwijking van mij zijn, maar zelf grijp ik niet snel naar biografieën van mensen die puur op basis van hun geboorte of een andere vorm van toeval op een belangrijke positie terecht zijn gekomen. Dit is niet altijd terecht, want dat kunnen uiteraard ook mooie boeken zijn.

Het leven van de eerste koning van België was zeker interessant, zoals duidelijk blijkt uit de biografie die de Gentse hoogleraar sociale geschiedenis Gita Deneckere schreef van Leopold Georg Christian Friedrich von Sachsen-Coburg Gotha (1790-1865). Hoewel hij als jongste zoon van een geruïneerde groothertog misschien niet de meest glorieuze uitgangspositie had, was Leopold bepaald niet kansarm te noemen.

Hij verkeerde in de hoogste regionen van de Europese adel en was een knappe vent, door de kleine Napoleon uitgeroepen tot ‘de mooiste prins’ die hij ooit gezien had. Een aanbod om adjudant van de Franse keizer te worden sloeg hij af; later vocht hij in het Russische leger tegen Napoleon. Leopold trouwde met de Engelse kroonprinses Charlotte, die na een jaar in het kraambed zou sterven. De hem aangeboden kroon van Griekenland weigerde hij, maar toen het Nationaal Congres van het zich van Nederland afgescheiden België vroeg of hij koning van de nieuwe staat wilde worden, hapte hij toe.

Als Leopold I deed hij zijn best om het petieterige België op te stuwen in de vaart der volkeren. Het leven van Leopold was boeiend genoeg en hij leefde in een turbulente tijd; daarom is het jammer dat deze biografie tamelijk moeizaam is geschreven.
Aanzienlijk vlotter leest Sophie in Weimar van Thera Coppens, over de dochter van koning Willem II die trouwde met groothertog Carl Alexander von Sachsen-Weimar Eisenach. De bescheiden Sophie (1824-1897) was een intelligente vrouw met grote belangstelling voor kunst en cultuur, en verleende aan het hof in Weimar gastvrijheid aan onder anderen Franz Liszt en Hans Christian Andersen.

Haar echtgenoot was het speelkameraadje geweest van de kleinzoon van Goethe, die na zijn dood het archief van zijn grootvader naliet aan groothertogin Sophie. Zij liet vervolgens het Goethe-Schiller Archief bouwen en het verzameld werk van Goethe uitgeven, waarbij ze diens erotische verzen wel achter slot en grendel hield. Voor liefhebbers van negentiende-eeuwse vorstenhuizen is dit gedetailleerde boek beslist een aanrader.

Wie ook niet bepaald kansarm was, en door haar huwelijk bovendien een van de rijkste vrouwen van Nederland werd, was Helene Kröller-Müller (1869-1939). In De eeuwigheid verzameld heeft Eva Rovers het leven beschreven van de vrouw die een van de beroemdste kunstcollecties uit de twintigste eeuw bijeenbracht. Sterk aan het boek is vooral de beschrijving van het milieu waarin de hoofdpersoon verkeerde en de wijze waarop zij haar collectie opbouwde, terwijl Rovers tegelijkertijd niet terugdeinst voor een enigszins psychologiserende aanpak, zonder daarbij over de schreef te gaan.

De kundigheid van de biografe compenseert ruimschoots het weinig innemende karakter van de gebiografeerde. Deze lezer raakte althans behoorlijk geïrriteerd door de verwende, geëxalteerde, tegenover haar kinderen zich allesbehalve warm gedragende vrouw, die zich op kunstgebied volledig liet leiden door de afschuwelijke ‘kunstpaus’ H.P. Bremmer en later bewondering koesterde voor Hitler.

De hoofdpersonen van de zeven andere biografieën hebben hun – al dan niet postume – roem te danken aan hun eigen verdienste. Zo moest Marga Klompé (1912-1986) heel wat horden nemen voordat ze de eerste vrouwelijke minister van Nederland werd. Dat ze mocht studeren was voor een meisje al heel wat, maar ook daarna heeft ze bepaald niet voor de weg van de minste weerstand gekozen.

Om zich omhoog te vechten binnen een typisch mannenbolwerk als de Katholieke Volkspartij diende een vrouw wel over heel bijzondere capaciteiten te beschikken, en zo hard te werken dat er voor een privéleven nauwelijks tijd overbleef. Uit de biografie van Gerard Mostert – die voortbouwde op het werk van zijn overleden echtgenote Anneke Linders – komt Klompé naar voren als een ambitieuze, eigenzinnige, kritische vrouw, die op velen overkwam als ‘bits’ en ‘verpletterend’ en iemand die weinig van zichzelf prijsgaf. Ook wie het boek uit heeft, blijft enigszins gissen naar de persoonlijkheid van deze opmerkelijke dame.

Begaf Marga Klompé zich in de Nederlandse politiek op ongebaande paden, Robert Jacob Gordon (1743-1795) deed hetzelfde in de ongerepte natuur van Zuid-Afrika. In Een Nederlander in de wildernis beschrijft Luc Panhuysen op even levendige als bondige wijze het leven en de ontdekkingsreizen van deze militair van Schotse afkomst, die commandant was van het VOC-garnizoen in Kaapstad. Het is een spannend relaas over de ontberingen en uitdagingen waarmee Gordon geconfronteerd werd, dat de lezer een interessant inkijkje geeft in het wetenschappelijk bedrijf en de denkwereld van ‘verlichte’ achttiende-eeuwers.

Een Nederlander die ook in de wildernis belandde, maar dan die van de Nederlandse koloniale politiek van na 1945, was generaal Simon Spoor (1902-1942). Deze in Nederlandse ogen atypische militair – Spoor kwam uit een artistiek milieu, speelde viool en had grote intellectuele belangstelling – heeft in J.A. de Moor een uiterst gedegen en vakkundige biograaf gevonden.

Zijn boek is weliswaar niet meeslepend geschreven, maar schildert wel heel bekwaam de rol die Spoor speelde in een oorlog die door Nederland niet te winnen was. De generaal behaalde hierin weliswaar triomfen, maar zijn tragiek was dat hij het hopeloze van zijn taak niet inzag.

Waren de drie vorige hoofdpersonen mensen van de daad, de volgende vier waren allen mensen van ‘het woord’. Het is beslist geen toeval dat vier van de tien genomineerde boeken een schrijver tot onderwerp hebben, aangezien aan deze beroepsgroep heel wat biografieën gewijd worden. Er zijn er in de afgelopen twee jaar nog veel meer verschenen dan deze vier. Een van de oorzaken hiervan is wellicht dat schrijvers over het algemeen flink wat papier nalaten, waardoor een biograaf vaak over veel materiaal kan beschikken. Dat leidt trouwens niet zelden tot schrijversbiografieën met een omvang die menig lezer afschrikt.

Een zeer gunstige uitzondering in dit opzicht is het boek dat Vic van de Reijt publiceerde over de grootste Nederlandstalige auteur van de twintigste eeuw, Willem Elsschot (1882-1960). Van de Reijt had zich tot taak gesteld een biografie te schrijven die niet dikker was dan het verzameld werk van zijn held, hetgeen hem ook gelukt is.

Het resultaat is een bondig, helder, vermakelijk en meeslepend boek, waarin niet alleen de schrijver Willem Elsschot, maar ook de succesvolle, niet altijd even scrupuleuze zakenman Alfons de Ridder wordt geportretteerd. Het is een biografie die de lezer veel plezier bezorgt, waarbij hij als hij het boek dichtslaat niet het gevoel heeft dat hij nog heel veel meer over de man zou willen weten. Hoe bijzonder dit is, blijkt als Van de Reijts boek wordt vergeleken met andere schrijversbiografieën.

Als Maaike Meijer zich dezelfde norm had opgelegd als Van de Reijt, had haar Vasalis-biografie hooguit een kwart van de bladzijden mogen bevatten die haar boek nu heeft. Misschien is dat niet helemaal eerlijk, maar hoe belangrijk het dichtwerk van M. Vasalis alias Margaretha Leenmans (1909-1998) ook was en hoe sympathiek de hoofdpersoon ook overkomt, bijna duizend pagina’s is toch wel veel. Maar ja, als de biografe om iets te zeggen over de vader van de schrijfster een citaat van vierenhalve bladzijde overneemt uit haar dagboek, schiet het natuurlijk lekker op.

Meijer kan niet selecteren en wekt de indruk dat ze alles opdist wat ze heeft gevonden, al zal dat wel niet zo zijn. Bovendien herhaalt ze zichzelf regelmatig en doet ze weinig aan duiding. Vriendelijk gezegd zou je kunnen stellen dat dit een beetje een doe-het-zelfbiografie is geworden, een Vasalis-blokkendoos waar de liefhebber van haar poëzie zelf mee aan de slag kan.

De biografie die Aleid Truijens schreef van de curieuze, ietwat onhandige, maar zeer aimabele trombonist en schrijver F.B. Hotz (1922-2000) voldoet weliswaar ruimschoots aan de Van de Reijt-norm, maar is nog altijd wat corpulent. Door wat te snijden in de perikelen in het gezin waaruit Hotz kwam en door niet elke recensie na te vertellen had er zo tweehonderd bladzijden bezuinigd kunnen worden, waardoor Geluk kun je alleen schilderen een nog fraaier monument voor deze volstrekt unieke auteur was geworden.

Wie ook, in het voetspoor van Hegel, denkt dat kwantiteit op zeker moment vanzelf ‘omslaat’ in kwaliteit, is Reve-biograaf Nop Maas. Nu zijn driedelige levensbeschrijving van Gerard Reve (1923-2006) pas voor tweederde af is, zitten we al op bijna 1600 pagina’s. Voor echte kritiekloze ‘revianen’ die elke wind van de meester willen opsnuiven ongetwijfeld een onuitputtelijke schatkamer, maar voor normale mensen een tamelijk onoverzichtelijke berg feitenmateriaal, die door Maas niet echt geordend wordt. Deze biografie moet het vooral hebben van de fraaie Reve-citaten (deel 3 verschijnt zelfs niet, omdat Reves weduwnaar geen toestemming geeft uit de brieven te citeren), die sterk contrasteren met het fut- en kleurloze proza van de auteur.

Wat biografen van het type Nop Maas en Maaike Meijer doen, is de ene kruiwagen vol feitjes na de andere op een enorme composthoop kieperen, in de hoop dat daar vanzelf een mooi boompje gaat groeien. Dat zou best kunnen, als een bekwaam tuinman flink durfde te snoeien, te enten en af en toe al te weelderige takken zou opbinden.

Dit wil niet zeggen dat deze blokkendoosbiografieën waardeloos zijn, als er zich in Nederland tenminste een biografieëncultuur gaat ontwikkelen die enigszins lijkt op de Engelse of Franse. Daar is het helemaal niet vreemd om de zoveelste biografie van een bepaalde figuur te schrijven, om na een min of meer complete levensbeschrijving te komen met een handzame biografie met een duidelijke visie, die bovendien goed geschreven is.

Een biografie moet natuurlijk wel betrouwbaar zijn, maar ‘wetenschappelijkheid’ is niet alles. Per slot van rekening is de biografie voor alles een literair genre.


De Erik Hazelhoff Prijs
Op maandag 23 april aanstaande wordt in het Koninklijk Instituut voor de Tropen voor de tweede keer de Erik Hazelhoff Prijs uitgereikt aan de schrijver van de beste Nederlandstalige biografie. De winnaar ontvangt 15.000 euro.

De Erik Hazelhoff Prijs is vernoemd naar de ‘Soldaat van Oranje’ Erik Hazelhoff Roelfzema, die behalve oorlogsheld ook journalist en schrijver was. De tweejaarlijkse prijs is ingesteld door de Stichting Erik Hazelhoff Roelfzema Prijs, in samenwerking met het Biografie Instituut van de Rijksuniversiteit Groningen, uitgeverij Het Spectrum, de Volkskrant en Historisch Nieuwsblad.

Naast de prijs voor de beste biografie is er een aanmoedigingsprijs voor de beste masterscriptie, geschreven aan een Nederlandse of Vlaamse universiteit. De winnaar hiervan krijgt 5000 euro en de scriptie zal in boekvorm worden uitgegeven.

Alle inzendingen worden beoordeeld door een jury met daarin onder meer SER-voorzitter Alexander Rinnooy Kan. De Biografieprijs werd twee jaar geleden gewonnen door Jolande Withuis met haar biografie van Pim Boellaard: Weest manlijk, zijt sterk.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.