Home De wereld rond met katholieke missieartsen

De wereld rond met katholieke missieartsen

  • Gepubliceerd op: 9 september 2019
  • Laatste update 17 apr 2023
  • Auteur:
    Ianthe van Beuningen
  • 8 minuten leestijd
De wereld rond met katholieke missieartsen

In Missievaders vertelt Mar Oomen het verhaal over haar ouders en grootouders, twee generaties katholieke missionarissen die als artsen de wijde wereld in trokken. Haar grootouders vertrokken naar Nederlands-Indië, haar ouders op hun beurt naar Afrika. Hun doel? Een totaalpakket leveren: ‘god, gezondheid en beschaving’. Met de voortschrijdende dekolonisatie zou hun positie in de geschiedenis echter radicaal veranderen. Oomen schetst met behulp van gedetailleerd archiefmateriaal een beeld van het algemene katholieke missionarisklimaat in de twintigste eeuw, via de ervaringen van haar voorouders op hun reis, in de jappenkampen en gedurende hun missiewerken.

Uw boek is een familiegeschiedenis. Kunt u in het kort vertellen hoe uw persoonlijke, kleinschalige verhaal past binnen het grotere historisch perspectief van de Nederlandse geschiedenis?

‘Eigenlijk waren mijn grootouders en ouders een soort missionarissen. Zij waren leken die hun werk in dienst stelden van de kerk. De missie speelde een grote rol in Nederland: voor en na de Tweede Wereldoorlog stuurde Nederland veel missionarissen de wereld over om andere landen kennis te laten maken met het christendom, en in dit geval specifiek met het katholieke geloof. Onderwijzers en artsen, en met name artsen, speelden daarbij een belangrijke rol.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Wat  dreef uw voorouders en ouders precies om naar Nederlands-Indië en Afrika te gaan?

‘Naast de aanlokkelijke roep van het avontuur wilden mijn voorouders goede werken verrichten in opdracht van hun eigen geloof. Mogelijk was het ook om goed te maken wat het vroegere koloniale bestel misdaan had. Nederlands-Indië was economisch enorm geëxploiteerd. Rond 1900 ontstond er langzamerhand een beweging die meende dat we iets moesten terugdoen voor wat we hadden misdaan. We moesten de bevolking helpen. En op deze golf kwam ook de kerk mee.

Hiermee traden mijn voorouders in de voetsporen van Albert Schweitzer die aan het begin van de twintigste eeuw heel populair was. Hij was een Duitse theoloog die zich op latere leeftijd liet omscholen tot arts zodat hij in Afrika arme mensen, de zogenoemde “arme zwartjes”, kon helpen. In ruil voor het goede leven dat hij gekregen had in Europa vond Schweitzer dat hij iets terug moest doen. Hij inspireerde mijn grootouders. Zij wilden op hun beurt vooral mensen genezen en goede werken verrichten en daar hoorde bij geloof en beschaving brengen. Het was een totaalpakket: god, gezondheid en beschaving.’

Uw voorouders werden ‘door de geschiedenis ingehaald’, zo schrijft u. Wat bedoelt u hiermee en wat voor gevolgen had dit voor uw voorouders?

‘De missie profiteerde van de hoogtijdagen van het kolonialisme. Het kolonialisme gebruikte eigenlijk missie- en zendingsorganisaties om ziekenhuizen en scholen te bouwen en deze brachten tegelijkertijd hun eigen godsdienst mee. In ruil voor genezing en scholing werden mensen overgehaald  om hun eigen geloof en overtuigingen af te leggen.

In de afgelopen decennia is er veel veranderd. Na de dekolonisatie wilden veel landen niet alleen af van hun vroegere kolonisator, maar ook van diens geloof en cultuur. Bovendien drong het tegelijkertijd in Nederland door wat missionarissen eigenlijk aan het doen waren en hadden gedaan. Bij het brengen van ‘geloof en beschaving’ vernietig je de cultuur ter plaatse. Dit drong tevens door bij mijn voorouders en vooral bij mijn vader: is het wel allemaal goed wat we doen?

Een voorbeeld: de Engelsen in Tanzania hadden de uitoefening van lokale geneespraktijken verboden. Alleen de westerse artsen werden toegelaten. Traditionele kruidendokters en de kennis die landen hebben over hun eigen geneeswijzen verdwenen langzamerhand.

Zo werden de grote idealen van mijn voorouders ingehaald door de geschiedenis: de schellen vielen hen van de ogen. Dat wat mijn vader en grootvader altijd graag hadden gedaan, waar zij zich thuis bij voelden en wat hen gelukkig maakte: elders in de wereld mensen helpen had een schaduwkant en mocht, leek het wel,  niet meer bestaan.’

Met dit boek wilt u een onderbelichte bladzijde uit de koloniale geschiedenis onder de aandacht brengen, de missiepraktijken, maar waarom was deze onderbelicht? ‘.

Iedereen die te maken heeft gehad met de missiewerken en de dwangbuis van de katholieke kerk af kon schudden, heeft er een aversie tegen. Mensen schamen zich er misschien zelfs voor. Ze voelen zich onthand: wat moeten we hier eigenlijk mee? Ze beseffen niet dat heel katholiek Nederland onderdeel was van die missie. Thuis moesten ze geld ophalen of melkdoppen verzamelen: alles om de missie te steunen. Elke familie had wel een oom of tante die de missie in was gegaan. We waren allemaal onderdeel van die machine, maar deze machine bleek een keerzijde te hebben. En nu willen we er niets van weten.’

Waarom verdient deze bladzijde van de koloniale geschiedenis juist belicht te worden?

Toch is het belangrijk om deze geschiedenis onder ogen te zien. De wereldgeschiedenis is meer met elkaar verbonden door de activiteiten van onze voorouders dan men zich in Nederland  realiseert. Mede door inspanningen van Nederlanders, protestanten én katholieken  zijn grote delen van Afrika en sommige gebieden in Indonesië gekerstend. Dankzij mijn grootmoeder dansen ze in de Indonesische Minahassa de reidans, een Nederlandse volksdans. De katholieke gemeenschap houdt er nog altijd reidanswedstrijden.  We kunnen niet net doen alsof we daar nooit geweest zijn. Pas als we dat verleden recht in de ogen kijken, kunnen we ons ermee verzoenen. Bovendien is het een plicht tegenover de landen die we gekerstend hebben om informatie over de wijze waarop we dat gedaan hebben, toegankelijk te maken.

In Missievaders beschrijf ik ook hoe het missiewerk langzaam veranderde in ontwikkelingswerk. Missionarissen werden ontwikkelingswerkers; mijn vader werd van missiearts tropenarts. In de jaren zeventig was Nederland een van de meest gulle landen als het om ontwikkelingshulp gaat.

Dit boek geeft inzicht in de rol die we hebben gespeeld in de geschiedenis van andere landen. Het laat ook zien waar witte superioriteitsgevoelens mede vandaan komen en toont hoe het komt dat die nog steeds in ons denken verankerd zitten. Om zoveel mogelijk geld op te kunnen halen voor hun scholen en ziekenhuizen, gaven missionarissen een zo zielig mogelijk beeld van “de arme zwartjes in Afrika”, liefst stuurden ze foto´s rond van ondervoede en zieke kinderen. Het beeld dat toen ontstaan is, is heel hardnekkig, daar komen we maar moeilijk vanaf. Nog steeds hoor je vaak: ‘we gaan arm Afrika helpen’. Het is een soort taal waaruit blijkt dat we niet veel hebben geleerd van het vroegere paternalisme: wij wisten alles beter voor anderen en soms denken wij het nog steeds beter te weten. Juist om inzicht te krijgen in dit paternalisme is het belangrijk dit soort geschiedenissen te vertellen.

Wat verraste u het meest in uw zoektocht naar uw familie?

Als je uit een familie komt die heel veel heeft meegemaakt, maar daar nauwelijks over praat, is eigenlijk alles wat je vindt interessant. Al die brieven en archiefstukken en foto’s zijn een soort puzzelstukjes die gezamenlijk je verleden vormen.

Maar ik was toch wel het meest benieuwd naar wat de familie en mijn vader tijdens de Tweede Wereldoorlog in Indonesië hadden meegemaakt. Als kind voel je op een of andere wijze dat wat hij toen meemaakte heel ingrijpend moet zijn geweest. Ik was enorm verrast toen ik de ordners vol briefjes en notities tegen kwam die (waarschijnlijk) mijn grootvader had bewaard uit de Japanse interneringskampen. Later kreeg ik via een oom brieven die mijn grootvader vlak na de oorlog had geschreven waarin hij beschrijft wat ze hadden meegemaakt, door die brieven kon ik die kampbriefjes duiden. Zowel mijn grootvader als mijn vader spraken weinig over het verleden, soms was het daardoor alsof ze geen verleden hadden. Ondertussen bewaarden ze wel heel veel. Alsof ze op die manier toch hun verhaal wilden delen met hun nageslacht.

Elk document bracht meer inzicht in mijn familiegeschiedenis en het missieproces. Zo besefte ik dankzij een foto in het archief van mijn vader ineens dat  wij als gezin voor de missie een  instrument waren om de Afrikaanse bevolking te laten zien wat voor mooi leven je kan krijgen als je katholiek werd.

Aangezien het ook over je eigen verleden gaat, is het soms pijnlijk. Maar wat ik heb meegemaakt gedurende mijn zoektocht, een beter begrip van mijn eigen verleden en dat van mijn voorouders, gun ik ook de rest van het land.

Een familiegeschiedenis van katholieke wereldverbeteraars

Mar Oomen, 302 p. Atlas Contact, € 21,99