Home ‘De vrijheid van meningsuiting is in Nederland altijd beperkt geweest’

‘De vrijheid van meningsuiting is in Nederland altijd beperkt geweest’

  • Gepubliceerd op: 18 juni 2009
  • Laatste update 20 dec 2021
  • Auteur:
    Maurice Blessing
  • 3 minuten leestijd
‘De vrijheid van meningsuiting is in Nederland altijd beperkt geweest’

In 2009 legde Historisch Nieuwsblad een panel historici de volgende stelling voor: ‘De vrijheid van meningsuiting is in Nederland altijd beperkt geweest.’

Ruth Oldenziel:

‘Er is in Nederland altijd sprake geweest van een delicaat evenwicht tussen rechten als die op vrije meningsuiting en de persoonlijke verantwoordelijkheid van de burger. Het is uiteindelijk aan de rechter om te oordelen of de balans is doorgeslagen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Al in de tijd van het landvoogdschap van Margaretha van Parma (1559-1567) bestonden er verboden tegen het beledigen van religieuze groepen. De katholieke Margaretha vond dat noch de lutheranen, noch de roomsen beledigd mochten worden. Er was volop censuur en culturele uitingen werden kritisch bekeken. Toch liet de centrale overheid de katholieke dichteres Anna Bijns (1493-1575) – die in haar gedichten “het Lutherse gespuis” “booslijkcker” dan “Turcken” noemde – ongemoeid.

In de jaren tachtig en negentig zag je dat er nauwelijks een principiële discussie ontstond over de veroordelingen van Janmaat en het evangelistenechtpaar Goeree voor respectievelijk “het aanzetten tot etnische zuiveringen” en antisemitisme. De eerste wilde de multiculturele samenleving “afschaffen”, en de Goerees schreven dat de Joden de Holocaust over zichzelf hadden afgeroepen.

De collectieve herinnering aan de Tweede Wereldoorlog en in het bijzonder de Jodenvervolging zorgde ervoor dat de grens van vrijheid van meningsuiting duidelijk was. Voor latere generaties is die grens wellicht niet zo vanzelfsprekend meer, zeker niet waar het de islam betreft.’

Anton van Hooff:

‘In de praktijk is de vrijheid van meningsuiting altijd en overal beperkt geweest. Je kunt gewoon niet alles zeggen, omdat je dan al snel terechtkomt op een glijdende schaal van belediging naar bedreiging. De grens tussen die twee is vaak moeilijk te trekken. Zelfs in de Verenigde Staten, het land dat vaak met het begrip “vrijheid van meningsuiting” wordt vereenzelvigd, kun je niet alles zeggen en publiceren. Zo werden de Deense Mohammed-cartoons in geen enkele Amerikaanse krant gepubliceerd.

In Nederland is altijd op een typische manier omgegaan met openbare meningen: door te schipperen tussen de verschillende belangen. Zolang het maar niet te gek werd, gedoogde men. Zo viel de onderdrukking van katholieken in de Republiek mee, als zij zich maar gedeisd hielden. Spinoza kon zijn geschriften publiceren, al ging dat zeker niet zonder problemen. Domela Nieuwenhuis mag dan veroordeeld zijn wegens majesteitsschennis omdat hij koning Willem III zou hebben beledigd, Gerard Reve werd vrijgesproken van godslastering in het befaamde “ezelsproces”.

Nederland is nooit een principieel land geweest, zoals Frankrijk met de idealen van de Franse Revolutie. Er heeft hier nooit een “gezonde”, sanerende revolutie plaatsgevonden. De enige revolutie die wij hebben meegemaakt heeft niet eens tot een echte republiek geleid.’

James Kennedy:

‘In Nederland wordt, net als in veel andere continentale staten, uitgegaan van het beginsel dat de vrijheid van meningsuiting onbeperkt is, tenzij sprake is van een bedreiging van de openbare orde. De inschatting van die bedreiging is echter aan verandering onderhevig. Iedere tijd heeft namelijk zijn eigen zonden en ketters.

In de jaren tachtig van de negentiende eeuw werd het beledigen van zowat alle functionarissen van de staat, en zelfs van bevriende staatshoofden, strafbaar gesteld. Dit artikel werd niet langer houdbaar geacht toen Nederlandse demonstranten tegen de Vietnam-oorlog in de jaren zestig de Amerikaanse president Johnson massaal voor “moordenaar” hadden uitgemaakt. Eind jaren zestig werd, na het proces tegen Gerard Reve, ook het verbod op godslastering een dode letter. Terwijl de socioloog en publicist Abram de Swaan nog in 1965 was veroordeeld voor een schertsend artikel over Jezus.

Door de culturele revolutie van de jaren zestig werden meerdere beperkingen van de meningsuiting afgeschaft. Tegelijkertijd kwamen er andere voor in de plaats. In 1983 werd het verbod op discriminatie ingevoerd, dat niet alleen discriminerende handelingen verbiedt, maar ook discriminerende uitlatingen. We hebben dus in Nederland een evolutie zien optreden van bescherming van de staat naar bescherming van de burger tegen bepaalde vormen van meningsuiting.’