Home De Vooruitgang: Vroege socialisten waren hechte vriendenclub

De Vooruitgang: Vroege socialisten waren hechte vriendenclub

  • Gepubliceerd op: 6 juni 2001
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Thijs van der Veen
  • 3 minuten leestijd

Proefschriften, lezingen of artikelen kunnen ons beeld van het verleden ingrijpend veranderen. Dennis Bos stelt in zijn proefschrift over de negentiende-eeuwse socialisten in Amsterdam dat hun politieke basis niet gevormd werd door ideologie, maar door persoonlijke netwerken.


Dennis Bos is altijd al geïnteresseerd geweest in de geschiedenis van de socialistische arbeidersbeweging. Die interesse stamt nog uit de tijd dat hij politiek actief was bij links-radicale splintergroeperingen. `Ik ben daaruit gestapt om te gaan studeren. Mijn kameraden zagen dat wel als klassenverraad.’
        Tijdens zijn studie wist Bos al zijn werkstukken in de richting van de sociaal-democratie te sturen. Uiteindelijk studeerde hij in 1996 af met een scriptie over de joods-Amsterdamse revolutionair Barend Lutheraan (1892-1970). `De algemene opvatting was dat Lutheraan in de politiek niets had bereikt, omdat hij zijn hele leven politiek actief was geweest aan de radicale linkerzijde van het politieke spectrum. Daarom nam niemand hem serieus. Ik vroeg me af of dat daadwerkelijk zo was en ging op zoek naar zijn drijfveren. Het bleek dat familie en vrienden voor deze man ook in zijn politieke leven heel belangrijk waren geweest.
        De politieke geschiedenis vindt deze verbanden tussen politieke drijfveren en familie en vrienden niet relevant, maar ik bleef me afvragen hoe belangrijk dergelijke banden waren. Mijn promotieonderzoek richtte zich op de groep socialisten die politiek tussen 1848 en 1894 actief waren. Voor deze vroegste socialisten had het geen sociaal nut om lid te worden van een socialistische partij. In de praktijk betekende het lidmaatschap zelfs dat je baan kwijtraakte en nergens meer aan de slag kwam. Je liep grote kans gearresteerd te worden, of in elkaar geslagen door buren of de politie. Ouders zetten hun kinderen het huis uit.
        Politiek gewin zat er ook niet in. De vroege socialisten eisten wel loonsverhogingen, maar kregen die niet. Ze werden dus geen socialist om er beter van te worden. Er moesten andere drijfveren zijn. Het marxistische antwoord op deze vraag was dat de arbeider zich in de fabriek bewust werd van zijn band met de andere arbeiders. Maar Amsterdam had geen fabrieken. Loonarbeiders waren er bijna niet.
        Ze werden niet gedreven door ideologische bevlogenheid. De vroege socialisten waren geen mensen die Das Kapital hadden gelezen en daarom begrepen hoe de wereld in elkaar zat. Het Communistisch Manifest was nog onbekend; de eerste vertaling verscheen pas in 1892. Bovendien waren de meeste mensen analfabeet.
        Het antwoord moet worden gezocht in de verbondenheid onder de socialisten uit die tijd. Die sociale banden ontstonden niet per se op het werk. Wat mij opviel, was dat de vroege socialisten voor een groot deel in dezelfde buurt woonden of familie of vrienden van elkaar waren. Deze persoonlijke contacten kwam ik telkens weer tegen.
        Bij de vroege socialisten vormden de persoonlijke netwerken de politieke basis en niet – zoals in de moderne politiek – ideologie, strategie en organisatie. Iemand werd socialist omdat zijn buurman dat ook was. Binnen die persoonlijke netwerken stonden zelfrespect, eigenwaarde en eer centraal. De socialistische arbeider kwam op voor zijn eer.
        Zo was het schot van de behanger Johan Geel op de politiecommissaris Stork van Amsterdam mijns inziens een volkomen logische en noodzakelijke reactie op het politieoptreden tijdens het Palingoproer. Dat schot moest gelost worden om de eer van de beweging te redden. De socialistische geschiedschrijving heeft het schot van Geel altijd gepresenteerd als een wanhoopsdaad van een krankzinnige, omdat de latere parlementaire socialisten zich niet wilden identificeren met een gewelddadige arbeider.
        Geel miste de commissaris – al beweerde hij zelf dat hij zijn hoed had geraakt –, maar hij heeft zes jaar gevangengezeten. Na zijn vrijlating werd hij als een echte held in een open rijtuig rondgereden door Amsterdam en vierden duizenden arbeiders een groot volksfeest. Zijn persoonlijke netwerk had ervoor gezorgd dat hij niet was vergeten.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.