‘Politiek en herinnering zijn nauw verweven,’ stelt Gert Oostindie in zijn recente oratie Slavernij, trauma en canon, die hij uitsprak bij het aanvaarden van de leerstoel Caraïbische geschiedenis aan de Universiteit Leiden. Volgens Oostindie zijn politieke invloeden vooral merkbaar in de canonisering van onze koloniale geschiedenis.
door Bas Kromhout
In de canon van de commissie-Van Oostrom concentreren vijf van de vijftig ‘vensters’ zich op onze koloniale geschiedenis en haar erfenissen. Dat is veel meer dan enkele decennia geleden het geval zou zijn geweest, zegt Gert Oostindie. Volgens de hoogleraar past deze ‘herontdekking’ van ons koloniaal verleden ‘binnen een breder maatschappelijk patroon van een, vaak schuldbewust, ruimte geven aan de nazaten van slachtoffers van onze geschiedenis. De maatschappelijke en vooral politieke bereidheid om oud leed en resulterend “trauma” te erkennen en “recht te doen” is sterk toegenomen, mede met het oog op insluiting en pacificatie.’
Oostindie juicht alle aandacht voor het koloniaal verleden toe. Maar hij waarschuwt ook dat de nieuwe situatie niet mag leiden tot ‘een debat waarin de spelers uitsluitend interesse hebben in het eigen perspectief’. Het resultaat daarvan zou een ‘balkanisering van het verleden’ zijn: ‘Iedereen voegt het eigene toe, het grote verhaal wordt onzichtbaar achter alle kleine vertogen.’
Want hoe moeten we de koloniale geschiedenis canoniseren met de huidige verscheidenheid aan historische perspectieven en gevoeligheden in onze multiculturele samenleving? In Nederland, zegt Oostindie, komt daar bovendien nog een opmerkelijke tweedeling bij. ‘Met een boude generalisering: bij migranten uit “de Oost” leeft er minder pijn over het kolonialisme zelf dan over de manier waarop dat abrupt tot een einde kwam. Migranten uit “de West”, in ieder geval die van Afrikaanse herkomst, hebben juist meer moeite met het kolonialisme op zich en in het bijzonder met de slavernij.’
De wens om alle migrantengemeenschappen én de traditionele ‘witte’ visie tegemoet te komen, kan leiden tot een schizofrene omgang met ons verleden. Oostindie illustreert dit met het optreden van de koningin in 2002, die binnen enkele maanden tijd zowel de oprichting van de VOC feestelijk herdacht als berouwvol het Nationaal Monument Nederlands Slavernijverleden onthulde. Dit terwijl de gelauwerde VOC zich evenzeer als de West-Indische Compagnie met grootschalige mensenhandel bezighield.
‘Schattingen van de omvang van de slavenhandel van de VOC liggen rond een half miljoen, ongeveer in dezelfde orde van grootte dus als de Atlantische slavenhandel.’ In de hedendaagse ‘Indische’ beleving van de geschiedenis speelt de slavernijgeschiedenis in de Oost echter geen enkele rol, in tegenstelling tot de beleving van de nazaten van slaven uit ‘de West’ – sommigen van hen ervaren de slavernij en haar nasleep zelfs als collectief trauma. ‘Daarom associëren wij onze slavernij alleen maar met de West,’ aldus Oostindie.
Hoe moet de historicus dit soort valkuilen nu vermijden? Door zich, waar het maatschappelijk gevoelige onderwerpen als ‘de slavernij’ betreft, zo afzijdig mogelijk te houden van het gepolitiseerde debat rond onze nationale geschiedenis? Oostindie vindt dat een heilloze opstelling. ‘De historicus opereert niet in een vacuüm. Veel vragen die nu over de Caraïbische slavernij worden gesteld zijn recent op de agenda gezet door nazaten die hún perspectieven verwoorden. Onderzoek naar die nieuwe vragen leidt tot nieuwe inzichten en een beter begrip van het verleden.’
Volgens Oostindie is het bovendien van belang dat ‘autochtone’ Nederlanders gaan inzien dat voor Nederlandse nazaten van slaven het slavernijverleden net zo’n ‘schragende, emotionerende herinnering’ is als de Duitse bezetting voor ‘witte Nederlanders’. Hij ziet daarom, wat het slavernijverleden betreft, een parallel met de opvatting van Hans Blom dat geen historicus van de Tweede Wereldoorlog zich kan onttrekken aan debatten over moraliteit, omdat deze zich daarmee buiten de maatschappij zou plaatsen.
‘“Witte” historici doen er extra goed aan zich bewust te zijn van hun eigen oogkleppen, zich te verdiepen in de optiek van de nazaten – en hen daarbij niet alleen te beschouwen als informanten. Uiteindelijk gaat het erom studie en begrip van slavernij en nasleep zo’n draai te geven dat de kwestie zwart versus wit minder nadrukkelijk gaat spelen. Het opleiden van historici met Caraïbische wortels is daarbij een onmisbaar element.’
De oratie van Gert Oostindie is te vinden op de website van de Universiteit Leiden en verschijnt in bewerkte vorm in het Tijdschrift voor Geschiedenis, 2008/1.
In samenwerking met het NiNsee organiseert Historisch Nieuwsblad een middag over de erfenis van het slavernijverleden. Lezers van Historisch Nieuwsblad kunnen de middag gratis bezoeken. Voor meer informatie zie de lezersaanbieding op bladzijde 25.
Dit artikel is exclusief voor abonnees