Filmrecensent Jos van den Burg schrijft dat we in Bankier van het Verzet weer een onvervalste oorlogsheld aantreffen, nadat deze lange tijd van het witte doek was verdwenen.
Zelden zal een oratie zoveel invloed hebben gehad op de geschiedschrijving als Hans Bloms In de ban van goed en fout?. In zijn inaugurale reden pleitte Blom in 1983 voor analyse in plaats van moralisering in de geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog. Hij voegde alvast de daad bij het woord en betoogde dat de termen ‘goed’ en ‘fout’ ontoereikend waren voor een beschrijving van het gedrag van de meerderheid van de bevolking in de oorlog. De meeste mensen vielen niet in deze twee categorieën, maar hadden zich aan de nieuwe omstandigheden aangepast. Die houding noemde Blom accommodatie. Het begrip ging een eigen leven leiden en goed en fout verdwenen in een grijze mist. Grijs verleden noemde Chris van der Heijden zijn in 2003 verschenen boek over de oorlog. Iedereen modderde maar wat aan. Iedereen was opportunistisch. Soms een beetje fout, soms een beetje goed.
Onkreukbare helden
Dit artikel is exclusief voor abonnees
De opvatting dat goed en fout, collaboratie en verzet, onbruikbare termen waren, vond ook zijn neerslag in Nederlandse oorlogsfilms. Paul Verhoevens Zwartboek (2006), waarin cynisme en opportunisme hoogtij vieren, een verzetsstrijder een verrader is en een vrouw die het bed deelt met een Duitser een geraffineerd dubbelspel speelt, was het eindpunt van een ontwikkeling waarin collaboratie en verzet lege woorden waren geworden. Verhoeven dacht met Zwartboek een taboe te doorbreken, maar in 2006 was de opvatting dat niet alle verzetsstrijders onkreukbare helden waren geweest allang de heersende opinie in de samenleving. Zwartboek bewees vooral dat Verhoeven lange tijd uit Nederland was weggeweest. Twintig jaar eerder zou de film waarschijnlijk indruk hebben gemaakt als een provocerend statement over het verzet, maar in 2006 voelde hij als een achterhoedegevecht.
Wie naar het verleden van Nederlandse films over de Tweede Wereldoorlog kijkt, ziet dat ze, soms met enige vertraging en op een enkele uitzondering na, in de pas lopen met de geschiedschrijving. In de schaarse oorlogsfilms in de eerste periode na de oorlog bliezen films het verzet op tot bijna mythologische proporties. Deze fase eindigde in 1962 met het op een scenario van Loe de Jong gebaseerde De overval. De film, over de bevrijding van verzetsstrijders uit de gevangenis in Leeuwarden, is de laatste die een ongecompliceerd beeld geeft van het verzet. De films erna zetten steeds vaker vraagtekens bij de motieven van verzetsstrijders en hun effectiviteit. Zoals Wim Verstappens Pastorale 1943 (1978), waarin een knullige, lokale verzetsgroep een NSB-er liquideert, die ten onrechte wordt verdacht van het verraden van een onderduikadres. Dertig jaar later valt er in Zwartboek nauwelijks nog onderscheid te maken tussen ontmythologisering en debunking van het verzet.
Het verdwijnen van oorlogshelden in een grijze mist riep tien jaar geleden een tegenreactie op. ‘Waar zijn de Nederlandse verzetshelden?’, vroeg Marjan Schwegman zich in 2007 af bij haar benoeming tot directeur van het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies. Door alle nuanceringen in de oorlogsgeschiedschrijving waren verzetshelden ten onrechte in de schaduw beland, stelde ze vast. Sindsdien beleven we de schoorvoetende terugkeer van de oorlogsheld, en de –schurk als zijn tegenhanger. Zoals in Moedige mensen: helden in oorlogstijd (Jaap Cohen en Hinke Piersma, 2014) en Weest manlijk, zijt sterk (2014), waarin Jolande Withuis het leven van Pim Boellaard (1903-2001) beschrijft. Nadrukkelijk heeft het boek als ondertitel: Het leven van een verzetsheld.
Walter Süskind en Dries Riphagen
De terugkeer van de oorlogsheld is aan de Nederlandse filmwereld niet voorbij gegaan. Paul Verhoevens Zwartboek bleek het eindpunt in de verbeelding van het verzet als een verzameling roekeloze avonturiers, opportunisten en verraders. Sinds kort komen we in films weer onverschrokken oorlogshelden en -schoften tegen. Zoals in Süskind (Rudolf van den Berg, 2012), dat een eerbetoon brengt aan Walter Süskind, die zeshonderd Joodse kinderen uit de Hollandsche Schouwburg redde. Er lijnrecht tegenover staat Riphagen (Pieter Kuijpers, 2016), dat Dries Riphagen portretteert, de ploert die Joden in ruil voor geld veiligheid beloofde, waarna hij hen verraadde.
In Bankier van het Verzet treffen we weer een onvervalste oorlogsheld aan, namelijk de bankier Walraven (Wally) van Hall. Met hulp van zijn broer Gijs pleegde hij met frauduleuze financiële constructies de grootse bankroof uit de Nederlandse geschiedenis. In twee jaar sluisde hij omgerekend naar de huidige waarde een kwart miljard (!) euro uit De Nederlandse Bank naar verzetsgroepen. Uit andere bronnen kwam nog eens zo’n bedrag. Natuurlijk waren er veel meer mensen bij betrokken, maar Walraven had de leiding.
Walraven, voortreffelijk gespeeld door Barry Atsma, is de doortastende verzetsstrijder, Gijs, een al even voortreffelijke Jacob Derwig, is de twijfelaar, die door zijn broer moet worden overgehaald om mee te doen. Tegenover hen staat Meinoud Rost van Tonningen (een vileine Pierre Bokma), die als president van De Nederlandse Bank geld ziet verdwijnen, maar er niet in slaagt om de mannen erachter te ontmaskeren. Daar is verraad voor nodig van een jonge verzetsstrijder, die doorslaat. De Duitsers vallen een vergadering van het verzet binnen en arresteren onder andere Walraven. Op 12 februari 1945 wordt hij gefusilleerd.
Gijs overleeft de oorlog wel en wordt later burgemeester van Amsterdam, wat in 1967 eindigt met zijn ontslag, omdat de Provorellen en de onrust in de stad hem boven het hoofd groeien. Ook tragisch, maar van een andere orde dan het lot van zijn broer. Bankier van het Verzet is vooral een hommage aan Walraven, voor wie verzet een principiële keuze was. Zo iemand noemen we terecht een held.
Bankier van het Verzet is vanaf 6 maart in de bioscoop te zien.
Meer weten over Walraven van Hall?
Lees hier een artikel uit ons archief over de bankier van het verzet.