Home De Stelling: ‘Onderzoek is nodig naar het Nederlandse geweld in Indonesië 1945-1949’

De Stelling: ‘Onderzoek is nodig naar het Nederlandse geweld in Indonesië 1945-1949’

  • Gepubliceerd op: 2 juli 2012
  • Laatste update 23 jun 2021
  • Auteur:
    Maurice Blessing

Anton van Hooff:

‘Ja, daar ben ik het mee eens. Het is een flinke blinde vlek in onze geschiedenis, waar nodig eens onderzoek naar moet worden gedaan. Ik moet daarbij wel zeggen dat ik liever had gezien dat de vraag naar meer historisch onderzoek vanuit de samenleving zelf was gekomen, bijvoorbeeld van de kant van oud-strijders. Nu is het eigen belang van de instituten die het onderzoek voor enkele miljoenen zouden moeten gaan uitvoeren wel erg duidelijk aanwezig.

 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

 

Van geschiedenis leer je niks, zeg ik altijd, maar je wordt er wel wijzer van. Daarmee bedoel ik dat we niet moeten verwachten dat je met dit soort onderzoek kunt voorkomen dat politici zich in de toekomst opnieuw halsoverkop in ongewisse militaire avonturen storten, zoals in Irak en Afghanistan. Een natie moet echter met zijn verleden in het reine kunnen komen. Het is goed als Nederlanders weten dat ook hun landgenoten in oorlogstijd afschuwelijke dingen hebben gedaan.

Daarbij zijn niet alleen de gruwelen van belang, maar ook de besluitvorming die eraan voorafging. Waarom was Nederland zo naïef dat men dacht de situatie in Indonesië even te kunnen terugdraaien? En hoe kon Nederland, zo kort na de bevrijding, tot zo’n grote oorlogsinspanning besluiten? En hoe werden onschuldige jongens, dienstplichtigen, in een situatie gebracht waarin ze verschrikkelijke dingen deden?’

Ruth Oldenziel:

‘Zeker. Er bestaat geen standaardwerk dat een uitgebreid, gedegen en up-to-date overzicht biedt van deze periode. Het enige wat daar enigszins bij in de buurt komt is het laatste deel van Loe de Jongs Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, uit 1988. Daardoor missen we een basis waarop een publieke discussie kan worden gevoerd over de dekolonisatie van Indië en de verantwoordelijkheden van Nederland.

De tijd is er rijp voor. Er heeft een generatiewisseling plaatsgevonden. De generatie van de wederopbouw wilde vooral verder, en het verleden het verleden laten. Daarin staat Nederland overigens niet alleen. Ook de Britten, Fransen en Portugezen hebben nog geen diepgaand nationaal debat gevoerd over de zwarte bladzijden van hun eigen koloniale verleden.

Duitsland is eigenlijk het enige land waar niet alleen systematisch onderzoek is verricht naar de eigen excessen, maar de resultaten ook zijn doorgesijpeld tot het nationale bewustzijn. Ook in de Verenigde Staten is de Vietnam-oorlog, inclusief de gezichtspunten van de verschillende partijen, een standaardonderdeel geworden van het geschiedenisonderwijs.

In Nederland moeten we daar ook naartoe. Daarbij is het essentieel ruimte te maken voor de inzichten van Indonesische geschiedschrijvers, die nu immers ook met meer distantie naar het eigen verleden kijken.’

James Kennedy:

‘Op zich zou het natuurlijk goed zijn wanneer een dergelijk onderzoek zou plaatsvinden. Dit onderwerp heeft in Nederland lange tijd te gevoelig gelegen. Nederlandse historici brandden zich er liever niet aan en probeerden zich op “neutrale” wijze op de vlakte te houden over wat er werkelijk gebeurde.

Tegelijkertijd moeten we echter niet doen alsof er de laatste jaren helemaal niks van belang over deze tijd is gepubliceerd. Een aantal wetenschappers heeft in de loop der jaren, ook in het laatste decennium, juist erg belangrijk onderzoek verricht. Ik hoop dat de huidige oproep niet zal bagatelliseren wat inmiddels is bewerkstelligd. Want van die individuele onderzoekers moet je het juist hebben in Nederland.

Wat ik zie gebeuren zou ik typisch Nederlands willen noemen. Controversiële onderwerpen worden eerst decennialang grotendeels genegeerd. En wanneer het onderwerp dan eindelijk “veilig” genoeg wordt geacht, roepen semi-overheidsorganen onmiddellijk op tot een grootschalig, centraal geleid, en liefst ook “definitief” onderzoek.

Men wil meteen naar een nieuwe, nationale consensus, die weer enkele decennia – en liefst veel langer – meekan. Terwijl het juist zo waardevol is om een veelzijdig beeld te ontwikkelen, op basis van wat individuele onderzoekers, schrijvers en filmmakers – de autonome “gangmakers” in de samenleving – naar voren brengen.’