Anton van Hooff:
‘Het lijkt mij volstrekt logisch dat de Kamer, als drager van de volkssoevereiniteit, deze rol op zich neemt. Is het immers geen basisprincipe van de democratie dat politieke macht enkel wordt uitgeoefend door hen die door het volk zijn aangewezen? De Kamer heeft deze mogelijkheid ook al langer, maar heeft er vreemd genoeg nog nooit gebruik van gemaakt.
De huidige traditie is gebaseerd op het rare idee dat een erfelijk staatshoofd objectief is. Dat hij of zij boven de partijen staat en slechts het algemeen belang voor ogen heeft. Maar men weet best dat ook een erfelijk staatshoofd politieke voorkeuren heeft. Tegelijkertijd heeft de koning geen mandaat van het volk, maar regeert deze – zoals we lezen in elk Koninklijk Besluit – “bij de Gratie Gods”. Die frase moet het staatshoofd mystificeren en verheffen, ter vervanging van een volksmandaat. Als republikein vind ik dat we daar vanaf moeten.
De positie van het huidige staatshoofd druist ook in tegen artikel 3 van de Grondwet. Daarin staat dat iedere Nederlander het recht heeft om tot elk ambt te kunnen worden benoemd. Ik wacht dan ook het moment af dat een eerbiedwaardige Nederlandse burger zich kandidaat stelt voor het ambt van staatshoofd, en dit recht zo nodig tot in Straatsburg opeist.’
Ruth Oldenziel:
‘Ik vind dat geen goed idee. Op het eerste gezicht is het misschien een mooi, principieel standpunt en een logische volgende stap in de verdere democratisering van de politiek. Maar in de praktijk zal het niet zo positief uitpakken als voorstanders geneigd zijn te denken.
Het vormen van een stabiele regeringscoalitie is een ingewikkeld en politiek gevoelig proces. Een formateur moet buiten de gangbare kaders kunnen denken en alle mogelijkheden met open vizier kunnen onderzoeken. Er moet worden voorkomen dat dominante politici terugvallen op een “herenakkoord”. Het parlement is voor zo’n neutrale rol doorgaans te gepolitiseerd. Zeker wanneer er net verkiezingen zijn gehouden, en alle partijen zich ideologisch hebben ingegraven.
Zo zouden het kabinet-Den Uyl, onder Juliana, en de paarse kabinetten onder Beatrix er nooit zijn gekomen als de Kamer het toen volledig voor het zeggen had gehad. Juist het staatshoofd speelde toen een belangrijke rol als gezaghebbend instituut dat verder kon kijken dan de directe politieke belangen van de grote partijen. Zo’n rol zou een Kamervoorzitter nooit kunnen vervullen, omdat deze nu eenmaal afkomstig is van een politieke partij. Zeker wanneer een Kamervoorzitter nieuw is aangetreden, zoals nu het geval is, zal deze nooit over hetzelfde natuurlijke gezag kunnen beschikken als het staatshoofd.’
James Kennedy:
‘In Estland heeft in de jaren twintig en dertig een democratisch experiment plaatsgevonden waarin bijna alle politieke macht bij de wetgevende macht, het parlement, kwam te liggen. Estland was een nieuw land, en met name de linkse, sociaal-democratische partijen waren bevreesd voor de potentiële macht van sterke, rechtse militaire leiders. Men dacht de militairen buiten te kunnen sluiten door een politiek stelsel zonder staatshoofd in te richten en de uitvoerende macht zo zwak mogelijk te houden.
Maar omdat de parlementariërs er onderling niet uit kwamen, liep dat democratische experiment uit op een volledige mislukking. Het uiteindelijke resultaat was dat de militairen via een staatsgreep alsnog alle macht naar zich toe trokken. Vergelijkbare, verregaande democratische experimenten uit die tijd – zoals de Weimar-republiek – liepen eveneens dramatisch spaak.
Elk stelsel heeft een staatshoofd nodig – koning dan wel president –, dat in het geval van een politieke crisis sturing kan geven aan bepaalde democratische processen. Ik vind het zeker niet verkeerd dat de keuze van een (in)formateur sinds 1971 in beginsel bij de Kamer ligt. Ik zou het echter een slecht idee vinden wanneer de Kamer vervolgens niet bij het staatshoofd langsgaat voor een akkoord, als extra waarborg voor een goed verloop van het proces.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees