Anton van Hooff:
‘De overheid heeft wel een belangrijke taak op cultuurgebied. In de antieke democratie werd het bevorderen van “het goede leven” van de burger beschouwd als een van de taken van de polis. Dat was niet toevallig ook de mening van de invloedrijke Atheense staatsman Pericles (ca. 495-429 v.Chr.). Die zag het als een belangrijke taak van de gemeenschap het leven van de burger te veraangenamen door er bijvoorbeeld voor te zorgen dat de stad er mooi uitzag, en dat er feesten en voorstellingen werden georganiseerd.
In Pericles’ tijd werd zelfs een theaterfonds opgericht, waaruit burgers een vergoeding kregen wanneer ze een voorstelling bezochten. Pericles had daarmee ook een zeer praktisch doel voor ogen. Hij wilde voorkomen dat rijke burgers, zoals zijn aartsrivaal Kimon, hun rijkdom zouden inzetten om “leuke dingen voor de mensen” te doen en zo te veel macht naar zich zouden toetrekken. De Atheense cultuursubsidies waren dus deels het gevolg van angst voor de tirannie van rijke burgers.
Ook “onze” Thorbecke was niet tegen staatssubsidies voor de kunsten, zoals wel wordt beweerd. Hij vond alleen dat de staat zich geen esthetisch oordeel mocht aanmeten. Het was dan ook onder een liberaal kabinet, dat Thorbecke in 1870 hielp formeren, dat Nederlands eerste staatscultuurprijs werd ingesteld: de Prix de Rome.’
Ruth Oldenziel:
‘Vóór de twintigste eeuw werden cultuurinstellingen in ons land door burgers opgericht. De gegoede burgerij financierde deze instellingen vanuit een klassiek Verlichtingsideaal: het beschaven van de burger. Een bekend voorbeeld is het genootschap Felix Meritis, dat in de achttiende eeuw door de Amsterdamse burgerij werd opgericht om de kunsten en wetenschappen te bevorderen.
Eind negentiende eeuw, met de opkomst van de socialistische beweging, raakte het ideaal in zwang dat de arbeidersklasse cultureel opgevoed moest worden. Die “verheffing” van de arbeidersklasse werd bovendien in toenemende mate beschouwd als een publieke zaak, zodat de overheid de financiering van de kunsten voor een groot deel op zich ging nemen. Daarbij bleef de nadruk sterk liggen op “leering”, in tegenstelling tot “vermaeck”.
Met het verdwijnen van de arbeidersklasse verdween ook het oude verheffingsideaal. Kunst en cultuur werd steeds vaker entertainment, en men is zich gaan afvragen welke rol de overheid in het aanbod hiervan moet spelen. Maar voor onze tijd is dat niet langer de vraag. De vraag moet zijn of je in Nederland kunst kunt overlaten aan rijke mecenassen en de commercie, of dat de overheid nog een faciliterende taak heeft in de kunsten als niet-commerciële vorm van cultuuroverdracht. En ik zou niet weten waarom ze dat laatste niet zou hebben.’
James Kennedy:
‘Dat vind ik een onzinnige uitspraak. Er kan – en moet – discussie zijn over de wijze waarop de overheid kunst financiert, maar je kunt de overheid niet wegdenken uit de financiering van de kunsten. Niet alleen omdat kunst zo belangrijk is, maar ook in het licht van de geschiedenis.
Staatselites en overheden hebben de kunsten altijd gefinancierd. Maar in de twintigste eeuw is een waaier van soorten kunstsubsidiëring door de staat ontstaan – zoals het subsidiëren van vioollessen aan kinderen. Aan het begin van de eeuw vond deze subsidiëring onder meer plaats in het kader van de zogenoemde “volksverheffing”. Maar vanaf de jaren zestig nam de kunstfinanciering door de staat pas echt een grote vlucht. Dat kwam niet alleen doordat er meer geld beschikbaar was, maar ook vanuit de democratiseringstendens: kunst moest minder elitair worden. Niet alleen moest iedereen ervan kunnen genieten, iedereen moest ook kunnen participeren.
De Verenigde Staten zijn in deze ontwikkeling achtergebleven. Kunstfinanciering bleef er grotendeels een particuliere aangelegenheid. Zo kan het dat bijvoorbeeld de dans, anders dan zestig jaar geleden, in West-Europa een betere thuisbasis heeft dan in de VS. In West-Europa worden de kunsten nu op alle niveaus ondersteund, van laag tot hoog. Dat biedt de beste structurele basis voor kunst van topniveau.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees