Home De radicalisering van Weatherman-activiste Bernardine Dohrn

De radicalisering van Weatherman-activiste Bernardine Dohrn

  • Gepubliceerd op: 2 september 2009
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Beatrice de Graaf

Ze was penningmeester van de dansclub en cheerleader, maar eind jaren zestig kwam het keurige burgermeisje Bernardine Dohrn terecht in de leiding van de radicale Weatherman-beweging. Na verschillende bomaanslagen opende de FBI een klopjacht op Dohrn en haar kameraden. Toch lagen hun drijfveren niet zo ver van de Amerikaanse grondwaarden als het leek.

Op 6 maart 1970, midden op de dag, komt een oud bakstenen huis in de New Yorkse kunstenaarsbuurt Greenwich Village met een daverend geraas naar beneden. Vlammen schieten uit het dak. Twee jonge vrouwen kruipen onder het puin vandaan en strompelen weg. Brandweerlieden vinden later de lichamen van een vrouw en twee jongemannen. In de kelder van het huis graven ze uit het puin vier loden pijpen gevuld met dynamiet, vier kartonnen dozen met staven dynamiet en een grote stapel pamfletten op.

De slachtoffers blijken alle vijf leden van de Weatherman-beweging, de in 1969 opgerichte radicale vleugel van Students for a Democratic Society (SDS). Ze waren bezig met het fabriceren van explosieven, bedoeld om een aanslag te plegen op een officiersbal in een nabijgelegen kazerne.

Twee maanden na de explosie ontvangen de New York Times-redactie in Chicago en de Liberation News Service in New York de eerste verklaring van de Weatherman. Woordvoerster Bernardine Dohrn leest de tekst voor: ‘Dit is het eerste bericht van de Weatherman-ondergrondse. We zijn te vinden in elke commune, elk studentenhuis, elke kazerne, boerderij en stadswoning waar jonge mensen vrijen, stickies roken en schietwapens laden – iedereen die door de Amerikaanse justitie wordt nagezeten, is welkom. Binnen veertien dagen vallen we een symbool of een instelling van de Amerikaanse onrechtvaardigheid aan.’

Daarmee wordt Dohrn in één klap de meest gezochte blanke vrouwelijke terroriste. Op 9 juni 1970 komt de Weatherman zijn belofte na en blaast het hoofdgebouw van het New York City Police Department op. Er vallen geen slachtoffers.

Wie was deze Bernardine Dohrn? Hoe kwam ze als keurig burgermeisje terecht in de leiding van de Weatherman, en – minstens zo interessant – hoe kwam ze er weer uit? Tegenwoordig is Dohrn namelijk een gerespecteerd hoofddocent familierecht aan de Northwestern University te Chicago en directeur van het Children and Family Justice Centre aldaar, die bovendien tot voor kort een gastdocentschap bij de Vrije Universiteit in Amsterdam bekleedde.

Dohrn belandde onlangs opnieuw in de schijnwerpers toen de Republikeinse presidentskandidaat John McCain in de herfst van 2008 zijn tegenstander Barack Obama als linkse terroristenvriend probeerde neer te zetten. McCains argument: Obama was in Chicago bevriend geweest met Bill Ayers, de echtgenoot van Bernardine Dohrn, die net als Dohrn aan de wieg van de Weatherman had gestaan. McCains timing was echter nogal slecht. Tegen de achtergrond van de economische crisis en de oorlogen in Irak en Afghanistan was bijna niemand nog geïnteresseerd in hippieactivisten uit een ver verleden.

Maar toch: in hoeverre kunnen Dohrn (en Ayers) echte terroristen genoemd worden, en hoe serieus waren hun plannen om de samenleving te ondermijnen? Een reconstructie van Dohrns (de)radicaliseringsproces op basis van FBI- en CIA-archieven en interviews met Dohrn en twee van haar FBI-achtervolgers.

Dohrn (1942) groeide op als Bernardine Rae Ohrnstein in Milwaukee, Wisconsin. Haar vader was Joods, haar moeder een christian scientist met een Zweedse achtergrond. De familie behoorde tot de hogere middenklasse. Bernardine deed het goed op school; ze was cheerleader, penningmeester van de dansclub en redacteur van de schoolkrant. Ze begon een bachelorstudie politieke wetenschappen in Chicago, maar schakelde over op rechten, uit onvrede over de onrechtvaardige behandeling van de gekleurde minderheid in de Verenigde Staten.

Al snel werd Dohrn lid van de in 1960 opgerichte SDS, een progressieve studentenbeweging die hervormingen en medezeggenschap aan de universiteiten en in de samenleving nastreefde. In 1967 studeerde ze af en verhuisde ze naar New York om voor het National Lawyers Guild te gaan werken, een vereniging van progressieve, linkse advocaten.

Tegelijkertijd bleef ze actief binnen de SDS. Door haar charisma, doorzettingsvermogen en eloquentie klom ze al snel op tot inter-organizational secretary en woordvoerder van het driekoppige nationale SDS-secretariaat, bestaande uit Mike Klonsky, Fred Gordon en Dohrn zelf. Volgens de geruchten wond Bernardine het mannelijke, zeer chauvinistische SDS-bestuur om haar vinger.

Maar ook vrouwen keken tegen haar op. Susan Stern, een Weatherman-activiste uit Seattle, ontmoette Dohrn en was verkocht: ‘De manier waarop ze sprak en bewoog: zo’n beheersing, zo’n zelfvertrouwen, zo’n elegantie. Ze werd meteen een symbool voor dat wat ik hoopte te worden.’ SDS-activiste Diana Oughton – die in maart 1970 bij de explosie zou omkomen – zag met lede ogen hoe haar vriendje Bill Ayers in de loop van 1968 steeds meer in de ban raakte van Dohrn, en zelfs hun relatie voor haar verbrak.

Machtsstrijd
Dohrn pendelde heen en weer tussen Chicago en New York, waar ze samen met Mark Rudd en John Jacobs de toon aangaf. Haar positie had ze niet alleen te danken aan haar charme en charismatische optreden, maar ook aan haar daadkracht en machtspolitieke instinct. Ze genoot van actie en dynamiek, en deed volop mee aan de politieke richtingenstrijd die eind jaren zestig woedde binnen de SDS.

Na de vrolijke hippietijd van 1967 en ’68 had het verval binnen de studentenbeweging ingezet. Onder invloed van de oorlog in Vietnam viel de SDS in verschillende facties uiteen. Er was een grote groep traditionele marxisten, de Progressive Labour Party (PLP, ook wel de Praxis Axis), die nog steeds geloofde dat de arbeidersklasse via de conventionele protestmethodes tot revolutie moest worden gebracht. De andere factie, de Revolutionary Youth Movement (RYM, ofwel Action Faction) beschouwde de zwarte minderheid, en met name haar gewapende voorhoede de Black Panther Party, als de echte kern van de revolutiebeweging, en de ‘jeugd’ als zodanig als de nieuwe arbeidersklasse.

De aanhangers van deze stroming hadden genoeg van de blije activisten, de gematigde positivo’s en de traditionele marxisten. Zij waren voorstander van de gewapende strijd. Als de regering niet wilde luisteren naar hun klachten over het onrecht in de samenleving en de oorlog in Vietnam, dan moest de oorlog maar naar Washington gebracht worden.

In de zomer van 1969 scheidden de geesten zich definitief. Dohrn speelde in deze machtsstrijd een cruciale rol. Op 18 juni 1969 vond de laatste gezamenlijke nationale SDS-conventie plaats in Chicago. De ‘actie-factie’ van de RYM bleek niet over de meerderheid van de stemmen te beschikken. Dankzij een coup van Dohrn steunden 500 van de 600 aanwezigen toch het voorstel om de gehele PLP-factie te royeren. Dohrn en haar medestanders hadden het SDS-kantoor, de ledenlijsten, boeken en drukpersen al veiliggesteld.

Wraak!
De nieuwe SDS noemde zich voortaan de Weatherman, een naam die was ontleend aan de songtekst van Bob Dylan: You don’t need a weatherman to know which way the wind blows. Het nationale secretariaat heette vanaf dit moment het Weatherbureau.

Op 5 oktober opende de Weatherman de strijd: een aantal leden van het Weatherbureau (waaronder waarschijnlijk Dohrn) blies midden in de nacht het metershoge standbeeld van een politieman op Haymarket Square in Chicago van zijn sokkel. Zo maakten de Weathermen duidelijk dat ze zichzelf beschouwden als opvolger van de revolutionairen die hier in 1886 acht politieagenten hadden opgeblazen.

De aanslag was een voorbereiding op de nationale Days of Rage, die voor oktober waren aangekondigd in Chicago. Het Weatherbureau had zijn achterban opgeroepen tot een demonstratie van revolutionair straatgeweld, ter herinnering aan de manier waarop de politie van Chicago het jaar daarvoor vreedzame demonstranten tijdens de democratische conventie het ziekenhuis in had geslagen.

In plaats van de verwachte 20.000 kwamen echter slechts 300 studenten opdagen. Dohrn moedigde de Gideonsbende aan: ‘Dit is de tweede sterfdag van Che Guevara. Wraak!’ De rebellen trokken, gekleed in oorlogskistjes, leren jacks en motorhelm of gasmasker, gewapend met stenen en stokken, al plunderend en schreeuwend door de stad. Zes Weatherman-leden werden neergeschoten door de politie, 28 politieagenten raakten zelf gewond en tientallen activisten werden opgepakt.

De actie leek een grote mislukking. Zelfs de Black Panthers namen afstand van de kamikazedaad van hun blanke kameraden. Het Weatherbureau moest 230.000 dollar ophoesten om de borgsommen voor alle arrestanten te betalen.

Dohrn beschouwde de Days of Rage niettemin als overwinning: De oorlog tegen de ‘zwijnen’ was begonnen. Hoe meer de Weathermen in elkaar werden geslagen en door medestanders in de steek werden gelaten, hoe meer ze hun zuivere revolutionaire houding zagen bevestigd. Na eindeloze sessies ‘kritiek en zelfkritiek’ besloten de meest fanatieke Weathermen om de strijd ‘naar een hoger plan te tillen’. Naast Chicago en New York kwamen er ook in andere steden enkele cellen van de grond. Dohrn c.s. bereidden ze voor op ondergrondse voortzetting van de strijd.

De gewelddadige dood van Black Panther-leider Fred Hampton, die op 4 december door politieagenten in zijn slaap was doodgeschoten, gaf hun het gevoel op de juiste weg te zijn: de staat was begonnen met schieten. Er was dus een tegenoffensief nodig om het systeem te vernietigen – en wel vanuit de illegaliteit. Tijdens de laatste openbare Weatherman-conferentie – omgedoopt tot War Council –, op 26 december 1969 in Flint, Michigan, werden Dohrns standpunten overgenomen.

Klopjacht
In New York City was de Weatherman-cel onder leiding van Terry Robbins alvast op eigen houtje aan de strijd begonnen. In januari plantte de groep een bom bij het huis van John Murtagh, rechter in de zaak tegen 21 gearresteerde Panthers. De bom ging niet af. Twee maanden later ontplofte de lading wel – te vroeg. Zoals hierboven beschreven blies Robbins zichzelf en twee andere militanten op.

De townhouse bombing in Greenwich Village was een grote schok voor Dohrn en Ayers. Daartoe mede opgeroepen door gezaghebbende anti-oorlogsactivisten besloten ze om geen aanslagen op personen te plegen, maar alleen gebouwen of symbolische objecten op te blazen. ‘We wilden niet doden, en zeker geen onschuldige burgers. Het ging ons vooral om symbolische acties,’ aldus Dohrn in een interview met de auteur. Die overweging hielden de Weathermen echter voor zichzelf. In hun oorlogsverklaring van mei 1970 (zie boven) was van terughoudendheid weinig te merken.

En hoewel ze maar met een handjevol opereerden, leek het er in 1970 op dat er overal Weathermen zaten. In het voorjaar van dat jaar sloeg er een golf van geweld over de universiteitscampussen en steden. Alleen al in de stad New York werden er op één dag vierhonderd bommeldingen geteld. Op 10 mei blies de Weatherman het hoofdkwartier van de National Guards in Washington op.

Vrijwel alle andere incidenten waren evenwel uitingen van spontaan geweld door anti-oorlogsactivisten. Ook het roekeloze en brute optreden van veel politiekorpsen en andere ordetroepen, die zich geen raad wisten met alle demonstraties en acties, lokte veel incidentele tegenacties uit – zonder dat de Weatherman daarachter zat.

De aanslagen leidden niettemin tot een landelijke klopjacht op de Weatherman-collectieven. FBI-chef Hoover en president Nixon zagen hun ergste nachtmerrie uitkomen: blanke middenstandskinderen vormden één front met Hanoi, Moskou en Havana om het systeem van binnenuit te ondermijnen. Nixon vatte de protesten tegen de oorlog in Vietnam op als een persoonlijke belediging en nam de oorlogsverklaring letterlijk. Hij zag in iedere protesterende student een echte of potentiële Weatherman.

De Weathermen slaagden er echter steeds in uit handen van de autoriteiten te blijven. Dat lag aan de gedegen voorbereiding die Dohrn c.s. hun leden hadden gegeven. Vanaf begin 1970 hielden ze er uiterst strenge interne veiligheidsmaatregelen op na. FBI-man Ray Batvanis was vol lof: ‘De operational security van die revolutionaire terroristen was uitstekend. We did not do a good job against them.’

Dohrn zelf vertelde in een interview uit 2007 met de auteur: ‘We waren buitengewoon gedisciplineerd, praatten nooit onze mond voorbij en waren heel voorzichtig met telefoons en auto’s. We instrueerden iedereen, ook binnen de bredere studentenbeweging, om niet met de autoriteiten samen te werken. Doe de deur niet open, praat niet met de FBI, ga liever een tijdje de gevangenis in dan tegen je kameraden te getuigen. Dat was een heel effectieve campagne. De FBI deed er een aantal jaren over voordat ze doorhad dat de stijl van de jaren vijftig – de intimidatie en de ongenode bezoeken – niet meer werkte.’

Pentagon
De Weathermen gingen gewoon door. In 1971 pleegden ze een serie kleinere aanslagen op militaire bases, politiekantoren en gerechtsgebouwen, maar ze boekten ook grote, symbolische successen. In februari 1971 brachten ze een bom tot ontploffing in het Capitool, als reactie op de invasie in Laos. Een jaar later, op 19 mei 1972 – de verjaardag van Ho Chi Minh – liet de Weather Underground Organization (WUO), zoals de Weathermen zich na 1970 steeds vaker noemden, een bom in een damestoilet in het Pentagon ontploffen, waardoor een groot gedeelte van de luchtmachtvleugel vernietigd werd.

Om hun zwarte collega’s te wreken, die wel een voor een werden opgepakt en vastgezet, pleegde de WUO bomaanslagen op onder meer het gerechtshof in het Californische Marin County (augustus 1970), gevangenissen in San Francisco, Sacramento en New York (augustus en september 1971) en op het New Yorkse politiekantoor (mei 1973, als reactie op de dood van een tienjarig zwart jongetje door politiekogels).

Na 1972 kregen de Weathermen het echter moeilijker. De onlusten op de campussen waren in de herfst van 1971 afgenomen. Hoewel de demonstraties tegen de oorlog in Vietnam doorgingen, viel de brede studentenbeweging uit elkaar. De strenge veiligheidsmaatregelen en de zware omstandigheden van het leven als illegale stadsguerrillero eisten bovendien hun tol. De input van nieuwe leden, ideeën en fondsen was steeds lastiger op peil te houden. De FBI zette vrienden en familieleden onder zware druk.

Zo ging FBI-medewerker David Major herhaaldelijk bij Dohrns ouders in Florida op bezoek, in de hoop de Weatherman op het spoor te komen – wat hem niet lukte. Volgens Dohrn werden haar ouders bovendien verschillende keren opgebeld met de mededeling dat hun dochter waarschijnlijk was omgekomen, en of ze het stoffelijk overschot wilden identificeren. Vervolgens werden ze bij nacht en ontij naar een mortuarium gebracht, waar dan een volkomen onbekend lijk werd getoond.

De FBI had bovendien een plan bedacht om haar driejarige neefje te ontvoeren, om Dohrn zo onder druk te zetten – een operatie waarvoor twee FBI-leden , onder wie Mark Felt – alias ‘Deep Throat’–, later werden veroordeeld.

Niet de FBI, maar de Noord-Vietnamezen gaven de Weatherman uiteindelijk de doodskus. Het Parijse vredesakkoord tussen de Noord- en Zuid-Vietnamese regering van januari 1973 en de afschaffing van de dienstplicht ontnamen de Weathermen hun belangrijkste bestaansrecht. Ook de val van twee aartsvijanden speelde een grote rol: Hoover stierf in 1971, en met hem kwam er een einde aan de meest agressieve operaties tegen de protestbeweging. Nixon kwam een jaar later ten val.

De onthullingen over het misbruik van de presidentiële volmachten hadden ook de seponering van tientallen strafzaken tot gevolg. In januari 1974 werden de meeste aanklachten tegen de WUO opgeheven, omdat de autoriteiten illegale opsporingsmethoden hadden benut. Wie wilde, kon nu met een gerust hart uit de illegaliteit tevoorschijn komen en had hoogstens een boete of kleine voorwaardelijke veroordeling te duchten. De FBI had nog maar 21 van het geschatte aantal van 39 actieve Weathermen op zijn lijsten staan en de dienst hief zijn beruchte Weatherman-eenheden (de WeathFugsquads) op.

Dat handjevol leden, onder wie Dohrn, Ayers en Jones, ploeterde nog een tijdje voort. Ze probeerden zelfs opnieuw een sympathisantenbeweging in het leven te roepen, maar daar was geen animo meer voor. ‘Toen de oorlog stopte, kwamen onze verschillen aan het licht. We eindigden op een typisch linkse manier: we aten elkaar op,’ aldus Ayers in een interview uit 1995. Begin 1976 werd de WUO ten grave gedragen.

Demoniseren
In 1977 werd Bernardine Dohrn van de lijst van meest gezochte personen gehaald. De misdrijven die haar konden worden aangerekend waren te gering, en de FBI vond het te gênant dat ze haar niet te pakken kregen, aldus een anonieme FBI-agent. De advocaten en familieleden van de ondergrondse WUO-leden drongen er bij hen op aan nu eindelijk bovengronds te komen.

Bernardine had nog een paar jaar nodig om de strijd op te geven. In die periode kreeg ze twee kinderen, trouwde met Ayers en settelde zich onder de schuilnaam Christine Louise Douglas in Chicago. In 1980 kon ze echter geen redenen meer bedenken om als moeder van een gezin ondergronds te blijven. Bovendien ervoer ze bovengronds gaan niet meer als een nederlaag: ‘We hebben een bijdrage geleverd aan de vele vrijheidsbewegingen. Ik kan natuurlijk niet zeggen dat we hebben gewonnen. Daarvoor duurde de oorlog te lang en zijn er onder de zwarte bevrijdingsbeweging te veel doden gevallen – wij hebben als witte, bevoorrechte jongeren geluk gehad. Maar de regering heeft zeker niet gewonnen,’ concludeerde Dohrn in 2007.

Dohrn en Ayers gaven zich in december 1980 aan bij de politie. De meeste aanklachten waren inmiddels verjaard, en de WUO-leden kwamen er vrijwel allemaal vanaf met een boete tussen de 1500 en 3000 dollar of een kleine voorwaardelijke veroordeling, ook Dohrn en Ayers. Ze pakten de draad van een burgerlijk leven op. Ayers werd docent, jongerenwerker en professor in de pedagogiek. Dohrn had het aanvankelijk moeilijker: ze mocht haar beroep van advocaat niet meer uitoefenen. Daarop startte ze een carrière als kinder- en familierechtspecialiste.

Dohrn, de kleine, charismatische brunette, jaagde Nixon en zijn silent majority jarenlang de stuipen op het lijf. Keurige blanke meisjes die met stokken en explosieven tekeergingen, dat zette alle heersende fatsoensnormen en burgermansvoorstellingen op de kop. Dohrn: ‘Ik heb nooit een wapen vastgehouden. Maar men geloofde de regeringspropaganda, die zei dat ik armed and dangerous was. De poging van de overheid om ons te demoniseren, ons als bloeddorstige en gevaarlijke monsters neer te zetten, was gedeeltelijk succesvol.’

Het effect van de door de FBI en Nixon gecreëerde moral panic was echter contraproductief: Dohrn werd net als de zwarte, communistische activiste Angela Davis een waar icoon van de New Left-beweging. Studenten hingen de ‘Most Wanted’-posters van de FBI voor hun raam als eerbetoon aan hun revolutionaire heldinnen.

Toch was de kloof tussen Dohrn en de silent majority nooit zo groot als tussen bijvoorbeeld de RAF en de conservatieve burgerij in de Bondsrepubliek. Dat lag natuurlijk aan het feit dat de Weatherman anders dan de RAF zijn politieke vijanden niet ombracht. Op cruciale momenten was de beweging in staat tot zelfreflectie en -kritiek, iets wat hen van de meeste andere terroristische organisaties uit die tijd onderscheidde. Maar er was nog iets aan de hand.

Patriottisme
De motivatie van de Weatherman was uiteindelijk ten diepste ‘Amerikaans’. De Weatherman legde de Amerikaanse regering langs haar eigen lat van persoonlijke en collectieve vrijheid. In de Verenigde Staten bleek het concept ‘patriottisme’ een element te zijn dat werd gedeeld door de activisten én hun bestrijders. De invulling verschilde, maar er was altijd nog een kleine mogelijkheid om weer op één lijn te komen. Zeker nadat de oorlog in Vietnam was afgelopen en de ergste raciale misstanden waren opgelost.

Weatherman-lid Jane Alpert, die in 1974 tot drie jaar gevangenisstraf werd veroordeeld, zei in 1985: ‘We waren nooit van plan ons land te verraden.’ Integendeel, de Weatherman beriep zich juist op de Amerikaanse grondwet. De leden eisten voor zichzelf en de onderdrukte minderheden in de Verenigde Staten het recht op zelfbeschikking en zelfverwerkelijking – een principe dat in de grondwet met de term ‘pursuit of happiness’ was vastgelegd.

In het interview uit 2007 kon Dohrn dan ook verklaren dat ‘zij niet de verliezers waren’. Nixon had immers de oorlog in Vietnam beëindigd, en in de loop der tijd hadden steeds meer van hun emancipatoire doelstellingen ingang in de mainstream-politiek gevonden, aldus Dohrn. Zo’n verklaring zou uit de monden van voormalige RAF-leden ondenkbaar zijn. Maar Dohrn was dan ook geen meedogenloze nihiliste, eerder een ontspoorde all American girl.

Beatrice de Graaf is verbonden aan het Centrum voor Terrorisme en Contraterrorisme van de Campus Den Haag/Universiteit Leiden. Dit najaar verschijnt haar boek Terroristen in het vizier. De strijd tegen terrorisme in Nederland, Duitsland, Italië en Amerika (Boom).

Meer informatie

Literatuur
Voor een overzichtsgeschiedenis van de Weather Underground is inmiddels een aantal uitstekende studies beschikbaar. Dan Bergers Outlaws of America. The Weather Underground and the Politics of Solidarity (2006) en Jeremy Varons Bringing the War Home. The Weather Underground, the Red Army Faction, and Revolutionary Violence in the Sixties and Seventies (2004) plaatsen de Weatherman in de bredere protestbeweging en geschiedenis van de Amerikaanse sixties en seventies. Rick Perlsteins Nixonland. The Rise of a President and the Fracturing of America (2008) is een goede aanvulling. Hij laat zien hoezeer de politieke cultuur en polarisatie van de jaren zeventig op het conto van deze president te schrijven zijn.

Ook over de bestrijding van de Weatherman zijn enkele historische studies gepubliceerd. James Kirkpatrick Davis’ Assault on the Left. The FBI and the Sixties Antiwar Movement (1997) is enigszins partijdig. David Cunningham geeft met There’s Something Happening Here. The New Left, the Klan and FBI Counterintelligence (2004) een zakelijker analyse. Een insiders-perspectief van de kant van de FBI bieden Mark Felt en John O’Connor met A G-Man’s Life. The FBI, Being ‘Deep Throat’, and the Struggle for Honour in Washington (2006) en Mike German met Thinking Like a Terrorist. Insights of a Former FBI Unvercover Agent (2007).

De voormalige Weathermen zelf hebben ook niet stilgezeten. De volgende memoires zijn beschikbaar: Bill Ayers, Fugitive Days. A Memoir (2001); David Gilbert, No Surrender. Writings from an Anti-imperialist Political Prisoner (2004); Mark Rudd, Underground. My Life with SDS and the Weathermen (2009). Van Susan Stern verscheen al in 1975 het meeslepende With the Weathermen. The Personal Journey of a Revolutionary Woman. (heruitgegeven in 2007).

Biografieën zijn er ook, onder meer Thomas Powers, Diana. Terroriste voor een betere wereld (1972) en Susan Braudy, Family Circle. The Boudins and the Aristocracy of the Left (2003).

Tot slot hebben de Weathermen ook publiekelijk rekenschap van hun ideologie en radicale Werdegang gegeven, onder andere in: Ron Chepesiuk, The Sixties Radicals, Then and Now. Candid Conversations with Those Who Shaped the Era (1995) en Bernardine Dohrn, Bill Ayers en Jeff Jones (red.), Sing a Battle Song. The Revolutionary Poetry, Statements, and Communiqués of the Weather Underground 1970-1974 (2006). Todd Gitlin beschrijft in The Sixties: Years of Hope, Days of Rage (1987) hoe de SDS uit elkaar viel.

Website
Via de digitale reading rooms en de cd die de FBI via amazon.com beschikbaar stelde zijn duizenden pagina’s archiefmateriaal over de operaties van de FBI en CIA tegen de Amerikaanse New Left-beweging en de Weather Underground te raadplegen. De kwaliteit van die dossiers is niet al te best – het betreft ingescande memo’s en telegrammen van de vele regionale kantoren van de FBI. Maar soms zitten er aardige stukken tussen. Zie FBI: digital reading room, onder meer de COINTELPRO-papers op www. fbi.gov.

Dvd
In 2003 verscheen een fascinerende documentaire met veel interviews en nieuw beeldmateriaal over de opkomst en ondergang van de Weatherman: Sam Green en Bill Siegel (II), The Weather Underground. The Explosive Story of America’s Most Notorious Revolutionaries (2003), te bestellen via amazon.com.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.