Home De opkomst van wetenschappelijke prijsvragen

De opkomst van wetenschappelijke prijsvragen

  • Gepubliceerd op: 16 mei 2019
  • Laatste update 27 jun 2023
  • Auteur:
    Afke van der Toolen
  • 10 minuten leestijd
De opkomst van wetenschappelijke prijsvragen

Hoe kon je de gewone man bij de wetenschap betrekken? Op die vraag ontstond in de achttiende eeuw een eenvoudig antwoord: door een competitie uit te schrijven. Zo bogen amateuronderzoekers zich over het nut van bomen. Waren ze ‘voordeelig of nadeelig voor de gezondheid der menschen’?

‘Wel-Edele Heeren, Hooggeachte Kunstgenoten!’ Het was 30 april 1783, en de regentenkamer van het Utrechtse Weeshuis maakte zich op voor een paar uurtjes wetenschap. De imposante staande klok had sinds de vorige keer een jaar voorbijgetikt: het was weer tijd voor de algemene vergadering van het Provinciale Utrechtsche Genootschap van Konsten en Wetenschappen, kortweg PUG.

Directeur Andries Abbema zat voor, met als hoofdpunt op het programma de uitreiking van een dubbele gouden medaille. Dat alleen al was genoeg om de leden met meer dan gewone belangstelling plaats te doen nemen. Een dúbbele gouden medaille, dat was nog niet eerder vertoond. Het gaf de komende ceremonie extra glans. En, ook bijzonder: het ging om de bekroning van de eerste prijsvraag ooit die het genootschap had uitgeschreven.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De probleemstelling luidde: ‘Wat heeft men te denken aangaande het planten van boomen, binnen en rondom de Steden? Is dit voordeelig of nadeelig voor de gezondheid der menschen? Wordt de Lugt door dezelver uitwaseming gezuiverd of besmet? En welke soort van Boomen is meest, of minst voordeelig of nadeelig?’

Afgezien van het taalgebruik kon het zomaar over een hedendaags wetenschappelijk onderzoek gaan, zo actueel doet het aan. Maar dit was toch echt bijna 250 jaar geleden. Toen al constateerde men dat de steden zich steeds voller pakten en de bedrijvigheid steeds intensiever werd. En toen al maakte men zich zorgen over de gevolgen voor de volksgezondheid. Want juist in die jaren werd de Republiek geteisterd door verschillende epidemieën, waaronder pokken, pest en dysenterie.

Het PUG wilde een echt goed antwoord op deze al in 1777 uitgeschreven prijsvraag. In eerste instantie was er een ‘fraije Verhandeling’ binnengekomen, maar die werd uiteindelijk te beperkt geacht. Louter gefilosofeer zonder empirische grondslag.

Vandaar dat de prijs was verdubbeld. En nu, zes jaar na dato, kon die eindelijk worden uitgereikt. Daar zaten ze, de winnaars: Willem van Barneveld en Joachim Muller. Een apotheker uit Utrecht en een burger uit Amsterdam. Samen hadden ze 98 proeven verricht op 65 verschillende jonge bomen en heesters, daarbij geholpen door een uitgebreid instrumentarium van glazen stolpen, rottend organisch materiaal, een aantal kaarsen, en nog enkele vogeltjes (die in naam der wetenschap het leven lieten).

Hun 249 pagina’s tellende verhandeling gaf een eenduidig antwoord: ‘Het planten van boomen is voordeelig, men heeft niets dan goede en heilzaame uitkomsten hiervan te verwagten.’ Ook zouden ze hebben ontdekt welke bomen zich het best kweten van die taak.

Daar zaten ze, de winnaars: Willem van Barneveld en Joachim Muller

Het PUG was niet het enige genootschap in zijn soort. In de jaren zeventig van de achttiende eeuw was het een ware hausse: wetenschappelijke genootschappen op particulier initiatief. Een vernieuwende beweging van onderop, regionaal geworteld, burgerlijk gedragen en doortrokken van de nutsgedachte. Hier geen wetenschap om de wetenschap of louter fraai gefilosofeer, het ging om tastbare vraagstukken en praktische oplossingen.

Het PUG formuleerde het zo: ‘Het nut van het vaderland, als meede alle nieuwe uijtvindingen en verbeteringen tot nut van de menschelijke Maatschappij en zoo voorts.’ Theologische onderwerpen werden expliciet uitgesloten, en niet alleen om godsdienstige tegenstellingen te vermijden. Het zat dieper.

De PUG-oprichters, Laurens Praalder en Johannes van Haeften, waren maatschappelijk hervormers. Aanhangers van de Verlichting, wars van de traditionele orde, vertrouwd met wetenschap en kennis die op een andere manier was verkregen dan via de domineeskansel. Bewoners van een nieuwe, natuurwetenschappelijke wereld.

De Republiek lag erg achter als het om dit soort genootschappen ging. Elders in Europa bloeiden ze al sinds de zeventiende eeuw, omdat veel universiteiten zich gedroegen als louter onderwijsinstituten en het eigenlijke onderzoek lieten versloffen. Het Nederlandse genootschapsleven kwam pas op toen een maatschappelijk ideaal zich bij het wetenschappelijke streven voegde. Kennis als publiek bezit, ten bate van het publieke nut.

De PUG-oprichters, Laurens Praalder en Johannes van Haeften, waren maatschappelijk hervormers

Maar hoe deed je dat, de wetenschap aan de gewone man brengen? De oplossing had de schoonheid van de eenvoud: door hem er daadwerkelijk bij te betrekken. En zo ontstond die bijzondere vorm van wetenschapsbeoefening: de prijsvraag.

Het werd meteen een speerpunt van het net opgerichte PUG. De jaarlijkse algemene vergadering ging over niets dan dat. Elke laatste donderdag van april, zo stond in het reglement, ‘zullen de Directeuren gesamentlijk met de tegenwoordig zijnde Leden een prijsvraag ten nutte van het vaderland bepalen, op de wijze bij alle geleerde genootschappen gebruikelijk’.

De eerste keer dat het Utrechtse genootschap ertoe overging, waren het er meteen twee. Een die vroeg naar ‘de beste inrichting van fabrieken tot algemeen voordeel, om zo eene menigte van mensen een bekwame kostwinning te bezorgen’. En een die vroeg naar de mogelijke rol van bomen bij het zuiveren van de stedelijke atmosfeer. Twee nauw samenhangende onderwerpen, die de vooruitstrevende maatschappelijke doelstelling van het genootschap meteen dik onderstreepten.

Vanuit de eenentwintigste eeuw gezien doet het onderzoek van Muller en Van Barneveld bijna kinderlijk aan. Twee volwassen mannen, spelend met glazen stolpen die ze volbliezen met hun adem of anderszins ‘bedorven’ lucht, en waarin ze kleine boompjes stopten van allerlei soort, en ook brandende kaarsen en zelfs levende vogeltjes, om te kijken wat daarmee gebeurde daar onder dat glas.

Maar in feite was dit schijnbaar aandoenlijke gedoe uiterst nauwkeurig onderzoek. De inhoud van de stolpen was steevast 206 vierkante duim, ‘nadat de omtrek van het potje waarin het boompje groeide was afgetrokken’. De aarde in de potjes was ‘zeer zuiver en onbederfelijk’, het water ‘zeer zuiver rivierwater’. De lucht die het glas in ging was exact in die mate vervuild ‘dat ze driemaal de kaars doofde’. Tot slot gebruikten ze een eudiometer (een instrument om volumeverandering van gasmengsels te bepalen) om vast te stellen of de lucht van samenstelling was veranderd.

Vanuit de eenentwintigste eeuw gezien doet het onderzoek van Muller en Van Barneveld bijna kinderlijk aan

Dit was het soort proefondervindelijk onderzoek waar het PUG om had gevraagd. En niet alleen hadden de twee mannen zelf de meeste proeven al meerdere keren herhaald, ze verantwoordden in hun verslag ook elk stapje dat ze hadden gezet, zodat iedereen het zou kunnen nadoen. Zoals het wetenschappers betaamt.
Voor een theoretische context zorgden ze trouwens ook. Eerst stonden ze nog even stil bij de gedachte ‘dat de wijze Schepper den eersten Mensch plaatste in een Hof beplant met boomen. Moet men niet gereedelijk toestaan, dat God de beste en geschikste middelen zal hebben aangewend, tot onderhouding van ’s menschen gezondheid?’ Maar daarna daalden ze meteen af naar het aardse, en daar bleven ze ook.

De realiteit van dat aardse was een almaar voortschrijdende verstedelijking, en de gevolgen daarvan voor de volksgezondheid. ‘Deeze zo kort opeenwoonende menigte van menschen en beesten gaf weldra aanleiding tot een hoogen graad van bederf, dat aan de Lugt werd medegedeeld; de gezondheid der Stadsbewoonders werd ondermijnd, en men begon met ziekten en kwaalen te worstelen, van welken sommigen voormaals onbekend waren.’

Gelukkig, verzuchtten ze, bestaan er bomen. Want die zijn niet alleen een sieraad voor de stad, ze bezitten ook ‘een allerheilzaamst vermogen, ten nutte van het menschdom’. Een veelzeggende zin. Hier wordt in een paar woorden samenvat waar de nieuwe wetenschap voor stond. Muller en Van Barneveld rukten de boom uit het paradijs én uit zijn natuurlijke omgeving, en maakten er een instrument van ten dienste van de mens.

Zoals elk genootschap had het PUG zo zijn eigen rituelen, en dan vooral rond de prijsvraag. Tijdens de algemene vergadering stak de bode een kaars aan, waarop de secretaris de naambriefjes van alle niet-bekroonde inzendingen verbrandde. Dat was niet alleen maar gezellige spielerei, er werd ook mee voorkomen dat de verliezers gezichtsverlies leden.

Ook de prijs zelf droeg de nodige symboliek in zich. Het was een gouden medaille met een afbeelding van de Romeinse godin Minerva. Zinnebeeld van verstand en vindingrijkheid, én van het nut dat je daarvan kon hebben.

Gelukkig, verzuchtten ze, bestaan er bomen.

Iedereen kon meedingen naar dat goud; de prijsvragen werden gepubliceerd in verschillende kranten. De eerste jaren konden lezers vraagstellingen tegenkomen omtrent zenuwziekten, opvoeding, dysenterie en – vreemder – de beste manieren om duels te voorkomen. En die opzet werkte goed: in de loop der decennia dongen er steeds meer mensen mee. In 1858 ging het om een recordaantal van tachtig, een verveelvoudiging van het handjevol in de beginjaren.

Des te opvallender dat in datzelfde jaar 1858 ook het begin van het verval zichtbaar werd. Toenmalig voorzitter Christophoros Buys Ballot (de man van die bekende wet) stoorde zich publiekelijk aan de stapel van maar liefst 59 prijsvragen die al jaren op beantwoording lagen te wachten. ‘Men wil zich niet door een ander laten brengen tot een onderzoek, waarmee men niet al bezig is,’ dacht hij.

Het PUG hield daarna nog veertig jaar aan de prijsvraag vast. Maar de discussie over het nut ervan werd wel degelijk gevoerd. In 1865 grapte de voorzittende rechtsgeleerde Jacobus Fruin dat het niet nodig was de prijsvragen af te schaffen, ‘omdat ze geen kwaad deden’.

Maar vijftien jaar later klaagde diezelfde Fruin dat het nog steeds ‘prijsvragen regende’. Wat was er veranderd? De opkomst van een nieuw middel om wetenschapsbeoefening te stimuleren: subsidieverlening.

In maart 1873 boog het PUG zich over de eerste subsidieaanvraag in zijn geschiedenis, met als onderwerp de overgang van Venus over de zon. Vijfentwintig jaar later, op 28 april 1898, maakte de algemene vergadering van het PUG voorgoed een einde aan het prijsvraagstelsel. Voortaan vertrouwde men op dat nieuwere, toch weer exclusievere middel van de onderzoekssubsidie.

Iedereen kon meedingen naar het goud; de prijsvragen werden gepubliceerd in verschillende kranten.

Terug naar 30 april 1783, de dag van de bekroning van Joachim Muller en Willem van Barneveld. Er was een hernieuwde uitschrijving van de prijsvraag voor nodig geweest, met een extra hoge beloning, maar dan had je ook wat. Niet alleen bewezen de twee mannen dat bomen daadwerkelijk een luchtzuiverende werking hebben, ook hadden ze zich uitgebreid gebogen over de vraag welke soorten je daar dan het best voor kon gebruiken.

De eerste kandidaat die ze hadden getest, de populier, deed het aardig. ‘Wij stelden die ’s middags om 2 uur onder een fles met bedorven lucht, en ’s avonds was de lucht zeer wel hersteld. Dit boompje was voorzien van 18 blaadjes.’ Maar nog veel beter deed de linde het. Slechts drie uur deed een boompje met 25 blaadjes erover om de lucht volledig te zuiveren – ‘in een nadere proef nog iets gunstiger.’

Nu, zoveel later, dient de vraag zich aan in hoeverre hun uitkomsten klopten. Niet alleen omdat de wetenschap tegenwoordig over verfijnder instrumentarium beschikt, maar ook omdat, in de woorden van voormalig PUG-voorzitter Franciscus Donders, ‘veel middelmatigs een gouden stempel kreeg’.

Welnu, Muller en Van Barneveld hebben het behoorlijk goed gedaan. De linde bijvoorbeeld scoorde heel hoog in hun onderzoek. Laat die nu ook volgens de universiteit van Wageningen een van de meest geschikt stadsbomen zijn. En ja, inderdaad vanwege zijn sterke vermogen om stikstof en CO2 uit de lucht te halen.

Meer weten

  • Het onderzoek van Willem van Barneveld en Joachim Muller (1783) is te downloaden via https://tinyurl.com/yxqecdc4
  • Waanwijze lasterbende: de geboorte van de wetenschap in acht ruzies (2018) door Geertje Dekkers.
  • ‘Nut en nog eens nut’: wetenschapsbeelden van natuuronderzoekers tussen 1800 en 1900 (2000) door Bert Theunissen.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 6 - 2019