Home De oorlog die maar niet ‘normaal’ wil worden

De oorlog die maar niet ‘normaal’ wil worden

  • Gepubliceerd op: 8 november 2011
  • Laatste update 07 apr 2020
  • Auteur:
    Jos Palm

Eigenlijk heb ik nooit een betere analyse gehoord van de bezetting dan die van de huisschilder uit het Achterhoekse dorpje Hummelo. ‘De meeste mensen stonden in de oorlog nog in de grondverf,’ zei hij. Dat was toen weleens lastig, maar vooral logisch, want ‘kleur bekennen’, wist hij, was geen vanzelfsprekende gewoonte. Pas veel later, in de jaren zeventig, werd dat een kwestie, toen men zich afvroeg hoe het allemaal had kunnen gebeuren. Vanaf dat moment was wat in de jaren ’40-’45 een gegeven was een menselijk tekort geworden. Wie te lang in de grondverf had gestaan, was slap, zo niet fout geweest; wie de juiste kleur had gekozen was goed.


Welbeschouwd is de samenvatting van de huisschilder, de vader van een bekende rockzanger, het onderwerp van de nieuwste studie van historicus Chris van der Heijden. Dat nooit meer heet zijn boek over de nasleep van de Tweede Wereldoorlog, en dat blijkt een programmatische titel. In ruim 700 bladzijden beschrijft Van der Heijden hoe de oorlog – een historische gebeurtenis – uitgroeide tot een existentiële waarschuwing.

De oorlog is een morele les – verkregen uit de geschiedenis weliswaar, maar toch allereerst een algemeen geldende les. De erkenning van de bovenhistorische betekenis van de Tweede Wereldoorlog, en dan met name van de Shoah, is inmiddels een paspoort tot de moderne westerse samenleving. De oorlog wil, kortom, maar geen gewone geschiedenis worden. En het is of de auteur van dat feit als historicus zijn levenswerk heeft gemaakt.

In zijn eerdere werk Grijs verleden liet Van der Heijden zien dat de oorlog niet het door de Duitsers geënsceneerde zwarte sprookje was dat Loe de Jong had beschreven: de oorlog had Nederland op de proef gesteld, maar van ’40-’45 viel geen ideaalvertelling te maken met goede of goedbedoelende en een beperkt aantal foute vaderlanders. Veeleer leverde de oorlog basismateriaal voor een naargeestig verhaal over de poging van een volk om het leven zo gauw mogelijk weer als vroeger te krijgen – weer normaal dus. Voortdobberen was wat de meeste mensen hadden gedaan.

Grijs verleden veroorzaakte bij het verschijnen in 2000 veel commotie. De auteur kreeg zelfs het verwijt dat hij met zijn weergave had geprobeerd de keuze van zijn vader voor het foute Nederland van het kwaad te ontdoen. Als aanpassing immers de regel was en verzet de uitzondering, dan was verkeerd wellicht wat minder verkeerd. Van der Heijden had zich zogezegd als historicus vergaloppeerd omdat de burger in hem – de zoon van – nog een rekening had uitstaan met het vaderland. Dat was de scherpste kritiek.

Zo kun je ernaar kijken. Maar het kan ook anders. Als we aannemen dat de auteur van dit boek evenmin als wie ook waardevrij geschiedenis schrijft, kan het dan zijn dat hij als kind van een ‘verliezer’ iets toevoegt aan onze historische kennis? Dat hij de vinger op een zere plek legt?

Met Grijs verleden was dat het geval: het droevige verhaal van het aanmodderende vaderland – in academische deelstudies reeds bekend – was nooit eerder in een publieksboek verteld. Nederland heeft sinds de publicatie twee oorlogsgeschiedenissen: de ethische, moedgevende van Loe de Jong, en de ontnuchterende, treurig stemmende van Grijs verleden.

Het is alsof Van der Heijden wil ontdekken hoe het komt dat zijn weergave het in het openbaar telkens weer moet afleggen tegen het morele verhaal over de oorlog. Anders gezegd: hij wil weten hoe het kan dat de oorlog maar niet ‘normaal’ wil worden, waar en wanneer de ‘abnormalisering’ is begonnen.

Dit boek is het resultaat van die zoektocht. Stap voor stap gaat Van der Heijden na hoe de oorlog in het collectieve bewustzijn zijn uitzonderlijke plaats heeft gekregen. En dat op zeer gedetailleerde wijze: in zekere zin is dit boek ook een encyclopedie van ‘de oorlog na de oorlog’. Alles staat erin: van de Menten-affaire tot het opmerkelijke en relatief onbekende feit dat er nergens zo vroeg is gepubliceerd over de Shoah als in Nederland (Sam de Wolff in 1946, Abel Herzberg in 1950).

Van der Heijden onderscheidt een aantal perioden: de eerste twee jaren na de oorlog overheerste de verontwaardiging, gevoed door de morele standaard van het verzet. Daarna, tot de vroege jaren zestig, wordt er met een meer nuchtere blik gekeken. ‘Een volk bestaat nou eenmaal niet uitsluitend uit helden,’ legde de sociaal-democratische voorman, Engelandvaarder en oorlogskabinetminister Jaap Burger uit. En de katholieke, alom gerespecteerde politicus, advocaat en antinazi L.G. Kortenhorst schreef in zijn brochure Was samenwerking met de vijand geoorloofd? dat ‘de levenskansen van het Nederlandse volk meermalen moesten worden gekocht door het aanvaarden van een compromis’.

Dit waren als het ware de moreel magere jaren, die volgens Van der Heijden ‘een veel complexer oorlogsbeeld’ te zien geven dan doorgaans wordt verondersteld. Er zouden moreel vette jaren op volgen. De cesuur ligt volgens de auteur in 1978, bij de meest spraakmakende oorlogsaffaire die ooit een Nederlandse politicus betrof. Bij de kwestie-Aantjes was niemand nog geïnteresseerd in de werkelijke toedracht – Aantjes was maar een onbeduidend noodgeval-SS’er geweest. Het ging alleen nog om de afrekening, concludeert Van der Heijden. En zo zou de ethiek vanaf de late jaren zeventig vaker voor de waarheid uit lopen.

De omslag had twee oorzaken. Allereerst was er het moraalridderende optreden van Loe de Jong in de media en diens goed-fout-epos (dat door de auteur steekproefsgewijs geanalyseerd wordt op veronderstelde morele eenduidigheid). Daarnaast was er de rechtlijnige kijk op de oorlog van de linkse generatie die in publicist en politicus Aad Nuis haar meest expliciete vertegenwoordiger had. Uit het ‘huwelijk’ tussen deze twee ontstond de blikvernauwing: de statuswijziging van de oorlog in een ethisch leerzaam in plaats van allereerst een historisch gebeuren.

Ondertussen was er een min of meer gelijktijdige ontwikkeling die de oorlog definitief uit het kader van ‘gewone’ geschiedschrijving zou halen. In de jaren zestig werd de Shoah dankzij het Eichmann-proces en de publicatie van Pressers Ondergang onderdeel van de collectieve oorlogsherinnering. Binnen tien tot twintig jaar zou het oorlogsbeeld er volledig door gedomineerd worden.

Het eind jaren vijftig al door criminoloog en verzetsman J.B. Charels-W.H. Nagel geïntroduceerde begrip ‘victimologie’ zou uiteindelijk alles gaan bepalen. Steeds meer groepen bleken slachtoffer en steeds meer studies betroffen ofwel de vervolgden, ofwel degenen die uit zelfbehoud passief of actief meewerkten aan vervolging. De oorlog kon niet meer worden beschreven in termen van daders of verzet; Nederlanders waren allereerst slachtoffers of wegkijkers – medeschuldigen door niet-handelen.

Het is in dit boek allemaal uitgebreid opgeschreven. De geschiedenis moest ver-Loe-de-Jongt omwille van de morele verwerking, en daarna kwam de verpletterende kennis van de Shoah die de oorlog vanzelf in het politiek-ethische kader trok. Daar komt het kort gezegd op neer. Van der Heijden heeft de historische noodzakelijkheid van de onthistorisering van de oorlog in kaart gebracht. Dat is een niet-geringe prestatie.

Het probleem is alleen dat je als lezer het gevoel hebt dat de auteur meer wil. Dat merk je aan de licht afkerige wijze waarop hij schrijft over de linkse generatie die zich een te makkelijk oordeel aanmat in de jaren zeventig, en dat merk je als hij bij herhaling de niet echt prettige term ‘geschiedenispolitiek’ bezigt voor de burgerschapskundeachtige oorlogseducatie vanaf de late jaren tachtig. Evenzeer is het te merken aan de relatief waarderende toon waarop Van der Heijden de ‘grijze’ jaren vijftig en begin jaren zestig beschrijft. Alsof Nederland toen dichter bij de oorlogswerkelijkheid stond dan ooit daarna.

De huisschilder uit Hummelo zou zulks wellicht bevestigd hebben. Maar hij zou er evenzeer op hebben gewezen dat de vraag naar goed en fout op den duur onvermijdelijk was, tijdens en na de oorlog. Dat wist hij uit ervaring. Zowel het huis van zijn ouders als dat van zijn schoonouders zat vol onderduikers, en zijn oudere broers waren betrokken bij het verzet. Over dat soort zaken zweeg hij meestal.

Chris van der Heijden
Dat nooit meer. De nasleep van de Tweede Wereldoorlog in Nederland
928 p. Contact, € 69,95

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.