In de jaren zeventig betekende de opkomst van de kantoortuin een revolutie in werkend Nederland. Maar de democratisering van het kantoor hield niet lang stand.
Prima idee hoor, een kantoortuin. In september 1968 wist ene dr. H. van der Haas, een bedrijfsadviseur die zich in het fenomeen had verdiept, het haarfijn uit te leggen in dagblad De Tijd. Een kantoortuin is geen zaal vol bureaus waar honderden mensen in een kakofonie van geluid hun werk proberen te doen. Het is een zorgvuldig met planten, vloerbedekking, temperatuur en verlichting uitgebalanceerde ruimte. ‘Landschapskantoor’ was misschien wel een betere benaming.
Meer historische verhalen lezen? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.
Van der Haas zag ook wel de bezwaren. Zoals het gebrek aan privacy en het voortdurende geloop van collega’s om je heen. De eerste reactie van personeel was dan ook om in de open ruimte alsnog allemaal schotten te zetten. Maar die bleken overbodig, signaleerde de expert. ‘Alles wat zich verder dan tien meter afspeelt vervaagt tot een algemene achtergrond.’
Bureaus zouden zo worden opgesteld dat mensen elkaar niet de hele tijd aankeken. Dat leidde maar af. En afdelingen die het meest met elkaar te maken hadden, zaten in de kantoortuin het dichtst bij elkaar in de buurt. Het toegenomen mondelinge contact, zo zei Van der Haas, zou de hoeveelheid correspondentie tussen afdelingen met veertig procent kunnen doen afnemen. De Tijd kon zelf ook zelf nog wel een ‘voordeel’ van de kantoortuin bedenken: ‘De soms fraaie kantoormeisjes […] gaan zich met nog meer zorg kleden dan voorheen toen zij in kleinere gezelschappen het werk verrichtten.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
In een kantoortuin kon je praten op gelijk niveau
De kantoortuin paste in elk geval helemaal in een tijd waarin ruimtes bij voorkeur zo werden ingedeeld dat mensen op een gelijk niveau met elkaar konden praten. Leidinggevenden die vanuit kleine kamertjes orders uitvaardigden richting de werkvloer werden steeds minder getolereerd. In huiselijke kring kwam de zitkuil in de mode, waarbij mensen min of meer gedwongen werden op een kluitje te zitten en te converseren. De kantoortuin werd de zitkuil van de werkomgeving.
‘De soms fraaie kantoormeisjes gaan zich met nog meer zorg kleden dan voorheen’
Dat het kantoor meer aandacht moest krijgen stond vast, om de eenvoudige reden dat er steeds meer kantoren bij kwamen. In 1947 werkte 10,4 procent van de beroepsbevolking in een kantoor, in 1977 was dat 19,7 procent. In de jaren vijftig werd er jaarlijks nog geen 200.000 vierkante meter aan nieuwe kantoorruimte bijgebouwd, maar in de jaren zeventig was dat meer dan een miljoen. De werknemers in kantoren konden bovendien eisen stellen: de arbeidsmarkt was krap. Een prettige werkomgeving werd dus steeds belangrijker.
De kantoortuin kwam overwaaien uit Duitsland, waar het sinds begin jaren zestig Burolandschaft heette. De positionering van bureaus werd er niet langer bepaald door status en hiërarchie, maar door werkrelaties en de volgorde waarin documenten moesten worden verwerkt.
Kantoortuin deed ingesleten patronen niet vergeten
Philips in Eindhoven en het ingenieursbureau DHV in Amersfoort (nu Royal HaskoningDHV) behoorden tot de bedrijven die in Nederland pionierden met de kantoortuin. Daar kwamen ze er snel achter dat een kantoortuin niet in één klap alle ingesleten patronen in een bedrijf deed vergeten. ‘Er moet gewoon al iets zijn van openheid in het bedrijf,’ schreef dagblad Trouw toen een verslaggever in 1972 bij DHV ging kijken. ‘Dat kan dan door de kantoortuin verder op gang worden gebracht, waardoor er werkelijk een gemeenschap met heel veel openheid en gelijkheid kan ontstaan. De bereidheid om daar naartoe te groeien moet er zijn. Anders blijven de autoritaire chefs, de stroopsmeerders, de kruipers, de ellebogenwerkers, de klikspanen, de roddelaars, de stille ongelukkigen en al die andere typen, die het kantoorleven zo boeiend kunnen maken. Ze gaan in een kantoortuin heus niet zomaar op in de grote geestdriftige gemeenschap, waar alle naijver omslaat in solidariteit.’
Dat klopte. Kantoortuinen waren simpelweg niet geschikt voor elke bedrijfsvorm en elke bedrijfscultuur. Er werden dan ook al snel concessies gedaan aan de ‘zuivere’ kantoortuin. Er kwamen aparte, afsluitbare kamertjes waar vertrouwelijke gesprekken konden worden gevoerd en zakelijke deals gesloten, net als vroeger.
Er werden al snel concessies gedaan aan de ‘zuivere’ kantoortuin
Het was toch wel praktisch als de echte beslissers hun werk achter een dichte deur konden doen. In die beslotenheid kon een werknemer met een probleem zich ook kwetsbaarder opstellen. Bovendien werd er veel gemopperd: over de drukte, het lawaai en de klimaatbeheersing. Want vind maar eens een temperatuur die voor alle bewoners van een kantoortuin acceptabel is. En wie bepaalt wanneer de zonwering naar beneden gaat?
Meer behoefte aan hokjes
Al in de jaren tachtig was de klassieke kantoortuin op haar retour. In een modern kantoor moet er niet alleen een grote, gemeenschappelijke ruimte zijn. Er is ook behoefte aan belhokjes, stiltezones en overlegkamers. In werkruimtes waar veel mensen zijn, holt het welbevinden achteruit. Ook gaan virussen en andere ziekteverwekkers sneller rond, weten we sinds corona.
Aan corona hebben we ook het veelvuldig gebruikte videogesprek overgehouden. Om geen geërgerde blikken van collega’s te krijgen, kun je dat ook maar beter in een apart kamertje doen. Dat nog niet alle kantoortuinen zijn verdwenen, heeft onder andere te maken met de vierkante meterprijs van een werkplek. Het kost geld en ruimte om muren te bouwen om je medewerkers. Maar dat is nu eenmaal wat ze zelf het liefste willen.