Tussen 1500 en 1605 roeiden de Portugezen 96 procent van de indianen in Brazilië uit. In de eeuwen daarna werden de indianen beschouwd als een overblijfsel uit vroeger tijden. Tegenwoordig noemen duizenden Brazilianen zich weer indiaan.
Indianen zijn de snelst groeiende bevolkingsgroep van Brazilië. Van een kleine 300.000 in 1991 is hun aantal toegenomen tot 700.000. Dat was de belangrijkste conclusie uit een Braziliaans bevolkingsonderzoek in 2000. De oorzaak is niet zozeer een voortplantingsspurt als wel een emancipatieproces. Indianen hervinden hun identiteit. Duizenden Brazilianen, die buiten de reservaten woonden, noemden zich in 2000 bij de vraag naar hun afkomst indiaan. Volgens de telling heeft de staat São Paulo na het Amazone-gebied nu de grootste indianendichtheid, terwijl er vrijwel geen reservaat te vinden is.
Hoewel de oorspronkelijke bevolking en hun culturen in de afgelopen vijf eeuwen bijna helemaal zijn uitgeroeid, worden in Brazilië nog altijd 180 indianentalen gesproken. Er zijn 220 bekende indianenvolkeren, waarvan een aantal ook op natuurlijke wijze flink in bevolkingsaantal groeit, en ongeveer vijftig gemeenschappen die nog nooit contact hebben gehad met de westerse wereld. Indianenleider Mairawé, een van de leidinggevenden van het grootste en oudste indianenreservaat van Brazilië, het Parque Xingu, heeft de afgelopen tien jaar de trots op het indiaan-zijn zien toenemen. ‘Altijd heeft het idee bestaan dat de indianen zouden verdwijnen, maar na vijfhonderd jaar Brazilië zijn we er nog altijd.’
De geschiedenis van de indianen gaat terug tot ver vóór de komst van de Portugezen in 1500, maar er is weinig bekend over deze periode. Toen de Portugezen in 1500 in Brazilië aankwamen, woonden daar zo’n 15 miljoen indianen, vooral aan de kust, en werden er 1300 talen gesproken. Volgens de beschrijvingen van de Portugezen was het eerste contact met de indianen vreedzaam. Broeder Vicente do Salvador beschreef de aankomst van de Portugezen in Bahia in História do Brasil – 1500-1627, het eerste geschiedwerk over Brazilië: ‘Wapens waren niet nodig, omdat alleen al bij de aanblik van de geklede en geschoeide mannen, blank en met baard (die zij allemaal niet hebben), zij hen voor goddelijk hielden en méér dan mannen; en zo noemden zij hen Caraíbas, wat ”iets goddelijks” betekent in hun taal, en zij kwamen vreedzaam op ons af.’
Van de eerste ontmoetingen is alleen de Portugese kant vastgelegd. Zeker is dat de Portugezen al snel vijanden maakten door indianen gevangen te nemen en als slaven in te zetten bij de kap van het kostbare verfhout pau brasil, waarbij veel slachtoffers vielen en waartegen de krijgervolken zich heftig verzetten.
Afrikaanse slaven
Eind zestiende eeuw wist de katholieke kerk het Portugese hof ervan te overtuigen dat de indianen niet langer als slaven moesten worden gebruikt. Dat gebeurde met name onder invloed van de jezuïeten, die zich inzetten voor bekering van en onderwijs aan de indianen. Zij vonden het beter om sterke slaven uit Afrika in te voeren, want die zagen zij als inferieure mensen. De blanke kolonisators bleven echter hardhandig tegen de oorspronkelijke bevolking van Brazilië optreden. Rond 1650 was 96 procent van de indianen vermoord of overleden aan Europese ziekten zoals de griep, waartegen de indianen niet bestand waren.
De overlevende indianen ontvluchtten de kuststrook en leidden tot in de negentiende eeuw een teruggetrokken bestaan in de nog lege binnenlanden, vaak samen met gevluchte Afrikaanse slaven. Deze periode wordt in de overlevering van de indianen als de tempo da correria beschreven, de ’tijd van het rennen’. Ailton Krenak, een bekende vertegenwoordiger van de indianenorganisaties, vertelde in 2000 in de documentairereeks Quem são eles (‘Wie zijn zij?’) dat de indianen op de vlucht onder hun hangmat in gaten in de grond sliepen om hun belagers te misleiden. Ook doodden ze hun eigen kinderen als het er meer dan twee werden, zodat ze bij dreigend gevaar snel konden vluchten.
Ze doodden hun eigen kinderen als het er meer dan twee werden, zodat ze bij dreigend gevaar snel konden vluchten.
Daarmee waren de indianen verdwenen in de perceptie van de Brazilianen van Europese afkomst. Toen in 1822 het Braziliaanse keizerrijk werd uitgeroepen door don Pedro I, zoon van don João VI, koning van Portugal, stond in de grondwet dat Brazilië een homogene bevolking had. Over indianen werd niet gerept. In een akte van 1834 werden ze wel genoemd: daarin stond dat de catechese onder de indianen moest worden bevorderd. Indianen moesten worden ondergebracht in dorpen om ruimte te maken voor de landbouw, veeteelt en houtkap van de blanken, en voor de goudzoekers die naar snelle winst zochten.
Nog bijna de hele twintigste eeuw werd gedacht dat indianen slechts een overblijfsel uit vroeger tijden waren; Brazilië was een ‘modern en geïntegreerd land’. Bij bevolkingsonderzoeken van 1900, 1920 en 1970 werden de indianen zelfs niet genoemd.
Beestenjagers
De houding ten opzichte van de indianen leidde eind negentiende eeuw tot grote spanningen toen het binnenland op grotere schaal werd ontgonnen. Veel arme immigranten uit Duitsland en Polen vestigden zich in het zuiden van Brazilië en voelden zich bedreigd door de daar wonende indianen. Die zagen hun gebied steeds verder slinken, leden honger en pleegden daarom overvallen op de jonge kolonies. Groepjes gewapende Europese mannen gingen vervolgens op jacht als bugreiros – beestenjagers. De ‘wilde’ mannen werden gedood en de vrouwen en kinderen werden als trofeeën mee naar huis genomen.
Ook de Braziliaanse staat ruimde indianen uit de weg. Om grondstoffen als goud, andere metalen, mineralen en diamanten te winnen en de grond voor de landbouw te kunnen benutten, werden expedities georganiseerd om nomadenvolken, zoals de bororo orientais, uit te moorden. Op het moment van hun ‘pacificatie’ in de negentiende eeuw was het aantal bororo van 10.000 afgenomen tot 5000.
Aan het begin van de twintigste eeuw kwam het tot een gewelddadige confrontatie tussen kaingang-indianen en spoorarbeiders, die een spoorlijn van de kust van São Paulo naar het binnenland aanlegden. Aan beide zijden vielen doden. De Duitse wetenschapper Herman Von Ihering bepleitte daarop in de krant Estado de São Paulo de bescherming van de Duitse kolonisten. Dat de indianen daarmee voorgoed zouden verdwijnen was volgens hem onvermijdelijk: de indianen hadden ’toch niets bij te dragen in de economie’.
Deze openlijke oorlogsverklaring van Von Ihering was een keerpunt. In 1908 verklaarde Alberto Vojtech Fritch, een Braziliaan uit het zuiden, op het zestiende congres van amerikanisten in Wenen dat Brazilië zijn indianen uitroeide, als onderdeel van de nationale politiek. Deze aanklacht zette de Braziliaanse regering aan het denken. Kolonel Cândido Mariano da Silva Rondon, een militair die expedities naar de binnenlanden uitvoerde, was al jaren voorstander van vreedzaam contact met de indianen. Hij kreeg in 1910 de leiding over de nieuwe Serviço de Proteção aos Índios (SPI), de dienst ter bescherming van de indianen. Doel was om verdere uitroeiing te voorkomen, evenals landbezetting door de staat.
Zolang de indianen niet geïntegreerd waren, vond kolonel Rondon dat ze moesten worden beschermd tegen uitbuiters en indringers in hun gebieden. Ze zouden daar in kleine kring medische zorg krijgen, en les in landbouwtechnieken en beheer van bezittingen. Op die manier zou Rondon hen pacificeren, totdat ze zouden opgaan in de blanke samenleving.
Dierentuin
Halverwege de twintigste eeuw constateerde de gezaghebbende cultureel antropoloog Darcy Ribeiro dat in de vijftig jaar daarvoor 83 etnische groepen waren uitgestorven, ondanks het bestaan van de SPI. Er waren toen nog rond de 70.000 à 100.000 indianen. Hij pleitte daarom voor de oprichting van een indianenreservaat, groot genoeg om zelfvoorziend te zijn zodat de indiaanse cultuur beschermd zou worden. In 1961 werd in het hart van Brazilië het Parque Xingu geopend.
‘Indianen zijn levende relikwieën van vroegere vormen van menselijk leven.’
In het park wonen momenteel veertien verschillende – soms vijandelijke – gemeenschappen, bestaand uit vierduizend mensen. Hoewel het aanvankelijk het idee gaf van een dierentuin, heeft het gebied de indianen en hun cultuur daadwerkelijk beschermd, vindt Xingu-leider Mairawé: ‘We zijn zelfvoorzienend, leven van de jacht en de landbouw, en krijgen medische hulp. Het grote bezwaar is dat er ook indianen zijn ondergebracht die uit heel andere gebieden kwamen. Zij zijn eenvoudigweg gedropt.’
Er is nog een ander nadeel aan het leven in een reservaat: wie bescherming geniet van de Fundação Nacional do Índio, de opvolger van de gecorrumpeerde SPI, mag niet zonder toestemming naar een ander dorp, zelfs niet om een wandelingetje maken. In 1973 werd dit vastgelegd in het zogenoemde ‘indianenstatuut’. Hierin staat ook dat indianen ‘deels onbekwaam’ zijn en juridisch gelijk aan jongeren tussen de 16 en 21 jaar, blind-stommen en gokkers. Maar wie zich aan de bescherming wil onttrekken, is volgens het nog altijd geldende statuut geen indiaan meer.
De geïntegreerde activistische indiaan Jurandir Siridiwê Xavante, een xavante-indiaan wiens houten oorstaven verwijzen naar zijn afkomst, strijdt tegen de volgens hem nog altijd overheersende gedachte dat een indiaan met een horloge en creditcard ophoudt een indiaan te zijn. ‘Ik draag leuke kleren, spartel niet naakt rond in de rivier, maar ben daarmee niet mijn wortels kwijtgeraakt.’
Volgens antropoloog João Pacheco de Oliveira Filho, werkzaam voor het Nationaal Museum in Rio de Janeiro, is het beeld van de indianen vastgeroest in de geschiedenis: ‘Indianen zijn levende relikwieën van vroegere vormen van menselijk leven.’ In het romantische beeld symboliseren de indianen het verloren paradijs. Pacheco: ‘Maar zodra de indiaan gaat praten, is hij een nep-indiaan, of een gedegenereerde, die als arme sloeber over straat loopt en een schande is voor de maatschappij.’
Stijntje Blankendaal is correspondent in Brazilië.
Afbeelding: Tupi indiaan, door Albert Eckhout (1641)
Dit artikel is exclusief voor abonnees