Home Dossiers Invloedrijke vrouwen De handel in blanke slavinnen

De handel in blanke slavinnen

  • Gepubliceerd op: 21 augustus 2007
  • Laatste update 23 jun 2021
  • Auteur:
    Martijn Blekendaal
De handel in blanke slavinnen
Cover van
Dossier Invloedrijke vrouwen Bekijk dossier

Aan het eind van de negentiende eeuw ontdekt men dat er in Europa een omvangrijke handel bestaat in blanke vrouwen, met internationale kantoren, vaste routes en agenten. Volgens een patroon dat in 2007 nog steeds actueel is, belanden de meisjes in de prostitutie. In 1900 gaat de Haarlemse politie-inspecteur J. Balkestein undercover om het netwerk te ontrafelen.

Op zaterdag 4 juli 1885 plaatst William Thomas Stead, hoofdredacteur van het Engelse avondblad The Pall Mall Gazette, een waarschuwing in zijn krant. Preutse en overgevoelige lezers, zegt hij, doen er goed aan ‘de Pall Mall Gazette van maandag niet te lezen’. Op straat verschijnen op hetzelfde moment affiches met de tekst: ‘Vijf pond voor een maagd, warranted pure.’ Stead weet hoe je een rel op poten zet. En dat is wat nodig is om de gruwel van de handel in blanke slavinnen onder de aandacht van het grote publiek te brengen.

Vier weken lang heeft Stead zich door een oude koppelaarster langs bordelen, kroegen en andere plaatsen van ontucht laten leiden. Hij heeft met hoertjes gepraat over de uitbuiting, het bedrog en geweld. En met bordeelhouders, politiemensen en prostitutiebestrijders. Zo is hij op het spoor gekomen van een goed georganiseerde handel in blanke vrouwen en meisjes, ‘liefst maagd’, met internationale kantoren, vaste routes, depots en handelsagenten.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Tussen 6 en 10 juli publiceert hij het vierdelige resultaat van zijn bevindingen. De artikelen laten de lezer ontluisterd achter. Aflevering 1 vertelt over een alcoholistische moeder die haar dertienjarige dochter Eliza (‘Lily’) voor vijf pond aan een koppelaarster verkoopt. Het kind ontwaakt in een bordeel: ‘And the child’s voice was heard crying in accents of terror: “There’s a man in the room. Take me home; oh, take me home!” And then all once more was still.’

Stead bereikt zijn doel. In augustus vullen de straten van Londen zich met verontruste burgers, ruim een kwart miljoen in totaal, op weg naar Hyde Park om strengere wetten te eisen. Nog datzelfde jaar wordt de wetgeving aangepast. Er komt een bordeelverbod en ruimere bevoegdheden voor de politie om prostituees en bordeelhouders aan te pakken.

Somber labyrint

Ook in Nederland laat de affaire de gemoederen niet onberoerd. Geheel onbekend is het fenomeen vrouwenhandel hier niet. De Vrouwenbond en de Nederlandse Vereniging tegen de Prostitutie (NVP), in 1879 opgericht door Hendrik Pierson, zijn al langer bezig om publiek en politiek ervan te overtuigen dat ook in Nederland blanke slavinnen worden verhandeld. Het lijkt aan dovemansoren gericht. ‘Er is in ons land wel een enkel geval voorgekomen,’ zegt minister van Justitie baron du Tour van Bellinchave in 1883, ‘maar het behoort dan toch tot de zeldzaamheden.’

Veel kan de NVP daar niet tegenover stellen. Er zijn nauwelijks harde cijfers. Bovendien lijkt het systeem van gereglementeerde prostitutie dwang en minderjarigheid uit te sluiten. De bordeelhouder is bij wet verplicht om de prostituee ‘in tegenwoordigheid van den burgemeester’ of een politiefunctionaris te registreren en uit te leggen waar ze aan begint. Zonder instemming van de vrouw gaat het hele verhaal niet door. Dat de prostituee mogelijkerwijs onder dwang instemt, gechanteerd wordt of gewoon geen Nederlands verstaat, wil er bij vrijwel niemand in. Met als gevolg dat er aan de vooravond van het Engelse schandaal in Nederland nauwelijks initiatieven zijn om prostitutie en vrouwenhandel aan banden te leggen.

In 1888 ziet echter de Middernachtzending het licht. Als de overheid niets doet, is de gedachte, dan doen we het zelf wel. De werkwijze van de Middernachtzending is gedurfd, zelfs naar huidige maatstaven. Bij nacht en ontij gaan de zendelingen de straat op en posten voor bordelen, om in Gods naam hoerenlopers tot inkeer te brengen. Dat leidt tot veel irritatie, woede, en zelfs agressie. Een zendeling rapporteert ‘ernstige mishandelingen’. Van de politie hoeven ze weinig hulp te verwachten. Prostitutie is legaal. Dus wie is nu in overtreding?

Ook de Middernachtzending weet het hardnekkige zwijgen rondom vrouwenhandel en blanke slavinnen echter niet te doorbreken. In die situatie komt pas verandering als Middernachtzendeling Velthuysen jr., de Groningse jurist Van Swinderen, Hendrik Pierson en zijn neef Andrew de Graaf eind jaren negentig het Nationaal Comité tot Bestrijding van den Handel in Vrouwen oprichten. Er moet ‘gewerkt, onderzocht, gespeurd worden’, benadrukt Velthuysen op de eerste jaarvergadering begin januari 1900, ‘opdat wij den weg leeren vinden in het somber labyrinth’. Velthuysen heeft al iemand op het oog om dat te doen: J. Balkestein, politie-inspecteur te Haarlem.

Dubieuze advertenties

Balkestein is een bekwaam rechercheur; hij geniet het vertrouwen van de minister van Justitie en heeft in Haarlem weleens Middernachtzendelingen geholpen. Hij krijgt een jaar verlof en een politiepenning in geval van nood. Balkestein gaat undercover, ‘het eenige middel om achter de feiten te komen’. In het najaar van 1900 begint hij aan zijn taak.

De inspecteur bezoekt bordelen en peeskamers, van het luxueuze bordeel Weinthal in Amsterdam tot bierhuizen in de Arnhemse Kerkstraat. Hij leert de sleutelfiguren kennen: de eigenaren van Weinthal, Guillaume R. en zijn vrouw, en koppelaarster Van O., alias Jodenjet, ‘de meest bekende handelaarster hier te lande’. Hij spit door dagbladen en tijdschriften, en stuit in het Nieuwsblad voor Nederland op dubieuze advertenties: ‘Kellnerinnen, voor het feest te Antwerpen, Rotterdam, Den Haag, en Brussel, vrije reis, loon F6,- buiten verval. Te bevragen bij Van O., Nes 16, 1 hoog.’

Hij hoort de meisjes en volgt hun spoor terug. Balkestein reist van de Amsterdamse Pijpenmarkt via Rotterdam en Roozendaal naar Parijs. Op de stations bespiedt hij de handlangers, corrupte beambten. In de beruchte wijk Faubourg Mont Martre denkt hij aan wat een bordeelhouder vertelde: ‘Hier werd ik aangesproken door den mij bekenden placeur Albert, bijgenaamd La Patte. Hij vroeg mij of ik nog vrouwen noodig had.’ Bij een kiosk bekijkt Balkestein de bedrieglijke advertenties; hij speurt de kroegen af waar placeurs en bordeelbazen elkaar ontmoeten: café de l’Amitié in de rue Notre Dame de Lorette, bijvoorbeeld.

En zo worden de structuren hem langzaam helder. De handel volgt een patroon dat, hoe doorzichtig ook, anno 2007 nog steeds werkt: een vrouw, tikkeltje naïef, op zoek naar werk; onschuldig ogende advertenties: ‘Naaister gezocht’, ‘Buffetjuffrouw gevraagd’. Een verre bestemming, hang naar avontuur. De juiste documenten ontbreken of worden ingenomen. Dan: valse papieren en onderdak dat betaald moet worden. Ver van huis, de taal onmachtig en zonder een stuiver op zak kunnen de vrouwen geen kant op. Velen schikken zich in hun lot.

Tien maanden lang brengt Balkestein elke zaterdagavond verslag uit bij het Nationaal Comité. Uiteindelijk verschijnt zijn onderzoeksverslag: hoofdstuk I: Franse meisjes. De meeste zijn minderjarig en werken in het bordeel. Hoofdstuk II: Belgische vrouwen. Zitten over het algemeen achter het raam. Hoofdstuk III: Duitse vrouwen. Vind je vooral in bierhuizen en café chantants. Hoofdstuk IV: Nederlandse vrouwen. Tref je overal. En waar ze ook zitten, ze blijven nooit lang. Hoofdstuk V: de binnenlandse handel.

Het verslag bevestigt de onthullingen van Stead, maar nu met Nederland als centrum van de handel. De toon is kaal en kordaat als een proces-verbaal, en misschien daardoor wel des te indringender. Het is, zegt eerste secretaris De Graaf, ‘kortweg ontzettend’. En waarschijnlijk om die reden, uit het oogpunt van discretie, blijft het eindrapport ongepubliceerd.

Bordeelverbod

De gevolgen zijn er niet minder om. Het bestaande beeld komt op losse schroeven te staan. De ‘gevallen vrouw’ is geen dader; ze is slachtoffer, verstrikt in een web van bedrog en uitbuiting. Achter de schermen gaat het rapport van hand tot hand. Samenvattingen sijpelen door in de pers. Voor buitenlandse comités verschijnt een Franse vertaling, de Duitsers willen ook een onderzoek.

Overal in het land komen initiatieven van de grond om de handel in vrouwen tegen te gaan. Balkesteins netwerk van contactpersonen en informanten, opgebouwd tijdens zijn onderzoek, komt daarbij goed van pas. Dominee Hermans houdt voortaan in Oldenzaal de Duitse treinen in de gaten. Meneer Beundel, grenscommissaris te Enschede, haalt de meisjes zo nodig eigenhandig van de trein. Vrouwen die in Hoek van Holland van de ‘groote booten der Holland Amerika lijn’ komen, krijgen door mevrouw Vredenburg ‘Friendly Warnings’ uitgereikt. En kranten besluiten voortaan ‘verdachte advertentien’ te weigeren.

In diverse steden en plaatsen volgt een bordeelverbod. Ook in Amsterdam. De plaatselijke politieverordening was al in 1897 aangescherpt naar aanleiding van een lokaal onderzoek naar aard en omvang van de prostitutie. Maar de maatregelen hadden weinig effect gehad. Maison Weinthal was onder een nieuwe naam, Hotel Weinthal, gewoon klanten blijven ontvangen. Sterker nog: Weinthal bleek de spil van de binnenlandse vrouwenhandel. In de zomer van 1902 echter sluit Hotel Weinthal onder grote publieke belangstelling zijn deuren. Het bordeelverbod is een feit.

Een internationaal congres die zomer in Parijs forceert een grote stap voorwaarts. De aanwezige regeringsdelegaties, zestien in totaal, komen overeen dat het aanzetten tot prostitutie van minderjarige meisjes voortaan onder alle omstandigheden strafbaar is; het aanzetten van meerderjarigen is strafbaar als dit gepaard gaat met ‘geweld, misbruik van gezag of eenig ander dwangmiddel’. Ook moet er in elk land een bureau komen dat zich bezighoudt met het verzamelen en uitwisselen van informatie over ronselpraktijken. De regeringen krijgen twee jaar de tijd om het Protocol van Parijs in de nationale wetgeving te verwerken.

Terug in Nederland gaan betrokkenen onmiddellijk aan de slag. Het Nationaal Comité, tot dan toe een orthodox-protestantse aangelegenheid, besluit dat het ‘zich zal uitbreiden met personen van andere godsdienstige en politieke overtuiging’. Er komt een ‘Rijksbureau voor de bestrijding van den zoogenaamden handel in vrouwen en meisjes’ onder leiding van H.S. Hordijk, de Amsterdamse hoofdcommissaris van politie. En daarnaast een Nationaal Bureau van Informatie dat kosteloos inlichtingen verstrekt ‘omtrent de betrouwbaarheid van betrekkingen aan vrouwen of meisjes in binnen- of buitenland aangeboden’.

Ratificatie van het verdrag en een Rijkswet tegen bordelen blijft echter uit. De snelle opeenvolging van de verschillende confessionele en liberale kabinetten schuift de zaak almaar vooruit. De materie is weerbarstig. Pornografie, abortus, homoseksuele ontucht en openlijke aanprijzing van de anticonceptie moeten ook bij wet bestreden. Pas in 1910 lukt het de katholieke minister van Justitie Regout om voldoende draagvlak te creëren voor een veelomvattend wetsontwerp tot bestrijding der zedeloosheid.

Maar dan – de parlementaire behandeling is al begonnen – is er plots paniek. Een specifieke strafbepaling tegen vrouwenhandel ontbreekt. Minister Regout raadt het Nationaal Comité aan om zelf een voorstel in te dienen.

Euforie

Om de tekortkomingen van de nieuwe wet te verduidelijken haalt het Nationaal Comité de zaak van de Poolse vrouwen Sissa Gitlia Kartowska en Sivia Steinhaus aan, die op 22 januari 1911 van Warschau naar Amsterdam waren gereisd voor werk. Ze hadden afgesproken met de heren Bleicher en Schnaydermann, die volgens commissaris Hordijk ook in het buitenland werden verdacht van vrouwenhandel. Zij wilden de twee meisjes meenemen naar Argentinië. Hordijk had beide heren laten aanhouden ‘als verdacht van poging tot menschenroof, omdat de meisjes meenden in Amsterdam eene goede betrekking te kunnen krijgen en het bleek dat zij (analphabeten) waren voorzien van een berucht adres in Buenos Ayros’.

Maar de strafwet bleek niet van toepassing. Bleicher en Schnaydermann waren zo weer op vrije voeten. En de nieuwe wet met een bordeelverbod zou daar ook weinig aan veranderen. Een enkeltje Warschau-Buenos Aires, met een tussenstop in Amsterdam kan immers moeilijk beschouwd worden als het ‘opzettelijk teweegbrengen of bevorderen van ontucht door anderen met derden’. Om vrouwenhandel werkelijk te kunnen aanpakken, zo bepleitte het Nationaal Comité, was een aanvullend artikel nodig dat ‘elke handeling ondernomen met het oogmerk om een vrouw aan prostitutie over te leveren, op zich zelf reeds strafbaar’ stelt.

Minister Regout kan zich volledig in het pleidooi vinden. Naast strafbepaling tegen het houden van bordelen wordt op de valreep nog een artikel tegen vrouwenhandel opgenomen in het Wetboek van Strafrecht. De euforie is groot. De nieuwe wet voelt als een overwinning. Of die op termijn ook het gewenste resultaat oplevert, valt niet te zeggen. Het aantal bordelen neemt af, maar de prostitutie blijft bestaan, nu clandestien.

En de vrouwenhandel? Kort na het overlijden van Balkestein, in april 1940, staat De Graaf nog een keer stil bij diens belangwekkende rapport. ‘In die landen in Europa, waar het invloed had,’ zegt hij, ‘verdween de geheele handel in vrouwen en kinderen.’ In zijn opmerking schuilt helaas meer dankbaarheid dan waarheid – als een laatste eerbetoon aan de politieman Balkestein, ‘dezen zoo bescheiden trouwen figuur aan de nawerking van wiens werk zeer vele vrouwen, zonder het te weten, zooveel te danken hebben’.

Voor dit artikel zijn de archieven gebruikt van de Nederlandse Vereniging tegen de Prostitutie (NVP) en het Nationaal Comité tot Bestrijding van den Handel in Vrouwen, in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG).

Meer informatie

Boeken

Een zeer toegankelijke geschreven en goed gedocumenteerde geschiedenis van de prostitutie in de negentiende eeuw is Het mysterie van de verdwenen bordelen. Prostitutie in Nederland in de negentiende eeuw van Martin Bossenbroek en Jan Kompagnie (1998). Ook Pieter Koenders’ omvangrijke studie Tussen christelijk réveil en seksuele revolutie. Bestrijding van zedeloosheid in Nederland, met nadruk op de repressie van homoseksualiteit biedt veel informatie over deze periode. Verschillende auteurs hebben geschreven over de activiteiten van de Middernachtzending, maar een integrale geschiedenis is er nog steeds niet.

Website

De zaak van de Poolse vrouwen uit 1911 staat in de plakboeken van commissaris Hordijk, die te vinden zijn in de schatkamer op de website van het gemeentearchief Amsterdam: http://stadsarchief.amsterdam.nl/, ga naar de Schatkamer, dan naar de albums van Hordijk. De Poolse vrouwen zijn te vinden onder foto nummer 59 op de balk ‘Misdaad’.