Langs mystieke én langs praktische weg onderzocht alchemist Jan Baptista van Helmont de mens en de wereld. Hij droomde van magische zalven en spirituele zaden en liet scheikundigen een belangrijke erfenis na. Maar zijn ideeën brachten hemzelf in grote problemen.
Naar verluidt had Jan Baptista van Helmont rare, ketterse dingen beweerd. Dat het zweet van de heilige Paulus een ‘magnetische’ zalf was, bijvoorbeeld, die op afstand zijn werk kon doen. Dat opgewreven relieken beter werkten dan relieken die lang niet waren aangeraakt. En dat heksen gebruikmaakten van door God gegeven krachten, en niet van duivelse hulp.
Dat was gevaarlijke dwaasheid, vonden tijdgenoten. Magnetische zalven riekten naar magie, en dat was net als hekserij een zaak van de duivel. En de werking van relieken was juist een goddelijke aangelegenheid, daar veranderden stervelingen met een poetsdoek niets aan. Dus hoe zat het precies met die vreemde beweringen, vroeg de rechtbank van het aartsbisdom Mechelen in de zomer van 1627 aan Van Helmont. Geloofde hij dit soort nonsens inderdaad?
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Daar kwam het wel op neer, gaf Van Helmont toe, maar hij kon het uitleggen. Hekserij, de werking van relieken en magnetische zalven berustten allemaal op van God gegeven krachten, die in alle materie aanwezig waren en op grote afstand effect konden hebben. Dankzij die krachten kon bijvoorbeeld een magnetische zalf, gesmeerd op bloedresten van een gewonde, een kwetsuur genezen – zelfs als de patiënt elders was. De krachten verklaarden ook de werking van relieken, en opwrijven hielp om ze te activeren. En zelfs de magie van heksen, zo legde Van Helmont uit, was terug te voeren op de van God gegeven interne krachten.
De Mechelse rechter had grote moeite met deze ideeën, maar wist ook niet goed wat hij met de zaak aan moest. Misschien aarzelde hij omdat Van Helmont goede connecties had en in een vooraanstaande familie was getrouwd. Zo iemand veroordeelde je niet zomaar. In elk geval schoof de rechter de zaak door naar theologen en juristen van de universiteit in Leuven. Zij kregen informatie over de verhoren toegestuurd en een boekje dat Van Helmont jaren eerder, in 1617, had geschreven: Over de natuurlijke en legitieme magnetische behandeling van wonden. Blijkbaar vonden de Leuvense geleerden deze zaak ook lastig, want het zou drie jaar duren voor ze met een advies kwamen. Zo belandde Van Helmont in een slepende juridische kwestie over de vraag in hoeverre hij zich had ingelaten met occulte, misschien zelfs demonische zaken.
Opmerkelijk genoeg is dezelfde Van Helmont in geschiedenisboeken beschreven als een held van de moderne wetenschap, als een van de grondleggers van de experimentele methode, en als wegbereider voor de moderne scheikunde. Van Helmont mat, woog en analyseerde allerhande stoffen en probeerde zo de wereld te doorgronden en te ontdekken hoe hij zieken kon genezen. In dat opzicht was hij een voorloper van de moderne klinische laboratoriumonderzoeker en boekte hij bovendien resultaat. Zo liet hij zien dat maagzuur belangrijk was voor de vertering van voedsel, onderscheidde hij verschillende gassen, en muntte hij ook die term.
Achteraf gezien lijkt het daarom alsof Van Helmont in twee verschillende werelden leefde: de ene vol zweverigheid en tovenarij en de andere gebaseerd op moderne geleerdheid. Maar voor hemzelf vormden die werelden één geheel, samengehouden door zijn vertrouwen in alchemie.
Onmetelijke rijkdom
De discipline van de alchemie had wortels in de Oudheid, en steunde onder meer op ideeën van Aristoteles. Die had in de vierde eeuw voor Christus beweerd dat alle materie bestond uit een mengsel van vier elementen, met elk twee eigenschappen: vuur (dat warm en droog was), lucht (warm en vochtig), water (koud en vochtig) en aarde (koud en droog). Elke stof had volgens Aristoteles zijn eigen gehaltes van die elementen, en dus ook van warmte en vocht. Bovendien konden de elementen in elkaar overgaan, bijvoorbeeld door warmte toe te voegen aan water, dat daardoor – aldus deze filosofie – veranderde in lucht.
Dus was het volgens de leer van Aristoteles mogelijk om de ene stof in de andere te veranderen; dat was een kwestie van de warmte, kou, droogte en vochtigheid manipuleren door op de juiste manier stoffen te mixen, te verhitten, zuren toe te dienen enzovoort. Zo kon elk alledaags materiaal worden omgezet in, bijvoorbeeld, zilver of zelfs goud. Het verhaal ging bovendien dat er een stof te maken viel die dat veranderingsproces op gang bracht, en waarmee het eenvoudig werd om goud te maken uit willekeurig welk metaal. Die stof was de steen der wijzen, en daarnaar waren alchemisten op zoek. En behalve oneindige hoeveelheden goud zou die steen of stof nog iets veel kostbaarders opleveren: een ellenlang leven.
Alchemisten speuren naar de steen der wijzen
In West-Europa kreeg de alchemie vooral in de late Middeleeuwen voet aan de grond. Beoefenaars lieten zich leiden door Arabische voorgangers en door legendes over bijvoorbeeld Hermes Trismegistus, een mythische profeet die in een verre, verre oudheid het recept voor de steen al had gekend en aanwijzingen had nagelaten in uiterst cryptische teksten vol symboliek. Hun eigen observaties noteerden de alchemisten ook weer in hermetische taal, waar buitenstaanders geen touw aan konden vastknopen. Dat deden ze bewust, want hun inzichten konden leiden naar onmetelijke rijkdom, dus die gooiden ze liever niet op straat. Maar hun verhullende taal maakt, samen met de legendes en sfeer van magie die alchemie omgeven, dat hun bezigheden achteraf hopeloos vaag kunnen overkomen.
Alternatief
Intussen waren alchemisten ook bezig met concrete zaken, en vooral met wat we nu metallurgie zouden noemen. Ze haalden metaal uit ertsen, zuiverden legeringen of voegden juist goedkope metalen toe aan goud en zilver om met minder edelmetaal meer munten te kunnen maken – een vorm van gesjoemel die hun reputatie onder tijdgenoten geen goeddeed.
In het verlengde van de zoektocht naar het eeuwige leven waren alchemisten ook in de weer met mineralen, kruiden, dierlijke sappen en alcohol, in de hoop geneeskrachtige middelen te brouwen. Die middelen werden gebruikt door zieken, maar hoorden niet bij het arsenaal van artsen; de werelden van dokters en alchemisten waren gescheiden.
Dat veranderde in de zestiende eeuw, toen Philippus Aureolus Theophrastus Bombastus von Hohenheim, beter bekend onder zijn zelfgekozen bijnaam Paracelsus, de geneeskunde een nieuwe draai gaf. Hij studeerde medicijnen aan verschillende universiteiten, maar verzette zich luid tegen de – volgens hem – veel te abstracte boekenwijsheiden die hij daar kreeg voorgeschoteld. Hij had meer vertrouwen in de praktisch georiënteerde alchemie en geloofde dat chemische middelen hét antwoord waren op ziekten.
Met die manier van denken sloeg Paracelsus een brug tussen geneeskunde en alchemie. Hij kreeg navolging, eerst van een selectieve groep artsen, onder wie Jan Baptista van Helmont. Die werd zo’n veertig jaar na Paracelsus’ dood, rond 1580, geboren in Brussel. Net als Paracelsus kreeg hij een medische opleiding, die ook hij waardeloos vond. En net als Paracelsus vond Van Helmont een alternatief in de alchemie.
Ongrijpbare zaden
Van Helmonts visie op alchemie was een flink eind verwijderd van de leer van aarde, water, lucht en vuur. De theorieën achter het vak hadden zich sinds Aristoteles namelijk in verschillende richtingen ontwikkeld. Van Helmont leende hier en daar ideeën, voegde nieuwe ingevingen toe en kwam zo met een eigen versie. Bij hem draaide alles om water; dat was het basiselement waaruit alle stoffen voortkwamen. Het bevatte de ‘principes’ (een moeilijk vatbaar begrip, maar in elk geval een stuk abstracter dan ons idee van stoffen) zwavel, kwik en zout, die maakten dat het water totaal verschillende vormen kon aannemen, van steen tot hout en wat er verder maar op de wereld voorkwam.
Van Helmont zoekt een mystieke vorm van weten zonder geleerdheid
Al die variatie was mogelijk dankzij onzichtbare, niet-materiële semina (zaden), waarmee het water was vervuld. Die waren door God begiftigd met archeus, moeizaam te vertalen als ‘veroorzakende energie’, die op afstand veranderingen teweeg kon brengen. Ziedaar de verklaring voor Van Helmonts geloof in de werking van magnetische zalf en relieken: die berustte op de ongrijpbare semina en archeus.
Via gewone waarnemingen en via de ratio, het belangrijkste instrument van universitair geschoolde artsen en theologen, lieten de semina zich niet kennen. Daarvoor was een door God geleide, directere vorm van kennis nodig: een mystieke vorm van weten, zonder tussenkomst van geleerdheid, die onder meer via dromen tot Van Helmont kwam.
Die opvatting over kennis was – net als zijn uitleg over magnetische zalf en relieken – een schok voor de katholieke geleerden in de Zuidelijke Nederlanden. Directe kennis van fundamentele en goddelijke zaken, zonder bemoeienis van theologen? Dat klonk naar protestantse ketterij, waarover de geestelijkheid zich indertijd grote zorgen maakte. Maarten Luther en de zijnen hadden iets soortgelijks verkondigd toen ze beweerden dat gelovigen zonder tussenkomst van priesters goede christenen konden zijn. Dat was een extra reden om Van Helmonts opvattingen onder de loep te nemen. De zaak voor het hof in Mechelen draaide dus ook om zijn opvattingen over het mystieke weten.
Gewicht van urine
Intussen benaderde Van Helmont de wereld dus ook langs niet-mystieke weg. Met behulp van een weegschaal en andere meetinstrumenten, bijvoorbeeld. Zo woog hij urine van proefpersonen van verschillende leeftijden en maten van gezondheid en bepaalde hij de intensiteit en de duur van de werking van zuren. Ook een experiment met een groeiende wilg (zie het kader op p. XXX) deed in veel opzichten denken aan later laboratoriumwerk.
Die aanpak vormde, samen met Van Helmonts alchemistische theorie en zijn verzet tegen de academische geneeskunde, een belangrijke inspiratiebron voor andere zeventiende-eeuwse onderzoekers. Zijn beroemdste navolger was waarschijnlijk Robert Boyle, die zoveel belangrijke proeven deed met verbranding, menging en ontleding van stoffen, en die proeven zo slim interpreteerde dat hij wel de ‘vader van de scheikunde’ wordt genoemd.
De grote rol van (al)chemie in de geneeskunde, magnetische geneesmiddelen, onderzoek naar spijsvertering en gassen, geloof in de rol van semina – al die helmontiaanse ideeën duiken op in het werk van Boyle en van andere collega’s die een stevige stempel zouden drukken op onze huidige wetenschap. Sommigen geloofden ook in Van Helmonts goddelijk geïnspireerde kennis, maar voor Boyle was dat een stap te vaag. Hij hield het liever bij experimenten en logisch nadenken, zoals uiteindelijk de standaard zou worden in de wetenschap.
Van Helmont vormt een inspiratiebron voor andere wetenschappers
Ook andere helmontiaanse ideeën zijn sindsdien onhoudbaar gebleken. Magnetische zalven hebben de moderne medische handboeken niet gehaald, net zomin als zijn semina, zijn watertheorie en de principes van kwik, zwavel en zout. Dat maakt het verleidelijk om ze te zien als curieuze randverschijnselen in het wereldbeeld van een verder serieuze denker, maar dat zou onrecht doen aan Van Helmonts opvattingen.
Huisarrest
Helaas voor Van Helmont vonden de kerkelijke autoriteiten het geheel niet overtuigend. Na drie jaar kwamen de Leuvense geleerden tot de conclusie dat zijn ideeën uiterst verderfelijk waren en daarom werd Van Helmont opnieuw verhoord. Dit keer ging hij diep door het stof en bood hij excuses aan. Maar het mocht niet baten: nog weer vier jaar later, in 1634, werd hij gearresteerd, en volgde een nieuwe reeks ondervragingen. Een paar dagen zat hij gevangen, maar dankzij bemoeienis van zijn invloedrijke schoonfamilie mocht hij verdere onderzoeken in huisarrest afwachten.
In dat opzicht liep Van Helmonts leven even parallel aan dat van een beroemdere dwarse onderzoeker. Want een paar maanden eerder was Galileo Galilei in Italië levenslang thuis vastgezet vanwege zijn onorthodoxe ideeën. Hij had al te luidruchtig beweerd dat de zon niet om de aarde draaide, maar de aarde om de zon, en dat was tegen de zin van het Vaticaan.
Achteraf lijken de twee zaken inhoudelijk misschien van een andere orde. Galilei kwam immers in problemen vanwege een bewering die tegenwoordig wordt gezien als een fundament van de moderne wetenschap, terwijl Van Helmont werd gearresteerd voor allerlei opvattingen, behalve voor zijn ideeën die nu nog wetenschappelijk relevant zijn. Maar voor tijdgenoten waren de kwesties vergelijkbaar: ze draaiden allebei om vernieuwers met onorthodoxe ideeën.
Van Helmonts huisarrest duurde twee jaar, en eindigde dankzij intensief lobbywerk van zijn schoonmoeder. Maar toen hij weer naar buiten mocht, was de zaak nog steeds niet afgerond. Dat was hij ook niet toen Van Helmont in 1644 stierf. Het zou nog twee jaar duren voordat de aartsbisschop zou verkondigen dat de spijtbetuigingen uit 1630 voldoende waren geweest. Jan Baptista van Helmont kon postuum weer als goed katholiek worden beschouwd.
Geertje Dekkers is historicus en journalist.
Wetenschappelijk experiment
Water wegen
Alles bestaat uit water, dacht Van Helmont, dus ook planten. Om dat aan te tonen deed hij een weeg-experiment: hij droogde 200 pond aarde in een oven, en stopte die in een vat, dat hij afdekte met een metalen plaat. Zo voorkwam hij dat er tijdens het experiment stof in zou vallen. In het vat kweekte hij een wilg, die hij voedde met regen en gedestilleerd water, en met niets anders.
Na vijf jaar droogde en woog Van Helmont de aarde opnieuw, en kwam hij weer uit op 200 pond – al ontbrak er, om eerlijk te zijn, een pond of twee. Intussen woog de wilg 169 pond, ‘dus was er 164 pond aan hout, schors en wortel uit alleen water ontstaan’.
Waarom de bladeren niet meetelden, en of die het verschil tussen 169 en 164 pond verklaarden, maakt Van Helmonts tekst niet duidelijk. En ook anderszins valt er met de wijsheid van nu het een en ander aan te merken op het experiment. Zo deed Van Helmont wel heel luchtig over de verdwenen twee ons aarde en wist hij nog niets over de rol van CO2 en fotosynthese. Maar dit experiment illustreert wel dat Van Helmont meten en wegen belangrijk vond.
Onjuist, maar populair beeld
Spirituele tovenaars
Alchemisten die op zoek waren naar goud en levensverlengende middelen? Dat is maar een klein deel van het verhaal, beweerde de Engelse schrijver Mary Anne Atwood in de negentiende eeuw. Al het gepraat over zouten, zuren en vuur was een dekmantel, want in werkelijkheid ging alchemie over iets veel diepers: over de spirituele transformatie van de alchemist zelf, naar een hoger, magisch plan: ‘Het echte laboratorium van de hermetische kunst is de mens,’ schreef Atwood. ‘Zijn leven is het onderwerp, de grote distilleerderij, de dingen die distilleren en het ding dat wordt gedistilleerd, en zelfkennis ligt aan de basis van alle alchemistische traditie.’
Daarmee goot ze een mystiek gotisch sausje over de geschiedenis van de alchemie. Historisch klopte het niet, maar Atwood kreeg navolging. Daardoor zijn alchemisten in de populaire verbeelding spiritueel tovenaars geworden, die in donkere kelders tussen dampende flessen op onbegrijpelijke wijze zichzelf probeerden te verheffen. De werkelijkheid was een stuk praktischer.
Meer weten:
Alchemy Tried in the Fire: Starkey, Boyle, and the Fate of Helmontian Chymistry (2002) door William R. Newman en Lawrence M. Principe.
The Aspiring Adept: Robert Boyle and His Alchemical Quest (1998) door Lawrence Principe.
Dageraed, ofte nieuwe opkomst der geneeskonst (1660) door Joan Baptista van Helmont, toegankelijk via www.dbnl.org.