Home De belangrijkste nazi kopstukken in Nederland tijdens WO2

De belangrijkste nazi kopstukken in Nederland tijdens WO2

  • Gepubliceerd op: 12 juni 2017
  • Laatste update 18 apr 2023
  • Auteur:
    Bas Kromhout
  • 11 minuten leestijd
De belangrijkste nazi kopstukken in Nederland tijdens WO2

Van mei 1940 tot 1945 waren ‘de Duitsers’ de baas. Maar welke Duitsers? Wie waren de mannen die de Nederlandse bevolking vijf jaar lang onderdrukten, uitbuitten en etnisch zuiverden? De top-6.

1. Arthur Seyss-Inquart, rijkscommisaris

‘Buitengewoon slim, glad als een aal, aimabel en tegelijkertijd ongenaakbaar en hard’, zo omschreef Adolf Hitler zijn zetbaas in Nederland. Seyss-Inquart werd in 1892 geboren in het huidige Tsjechië, dat destijds deel uitmaakte van Oostenrijk-Hongarije. Zijn vader was directeur van het Duitstalige staatsgymnasium in Olomouc en had liberale opvattingen. De Eerste Wereldoorlog veranderde alles voor Arthur. Hij bevond zich afwisselend aan het front en in de collegebanken. In 1917 promoveerde hij aan de Weense universiteit tot doctor in de rechtsgeleerdheid.

Meer historische context bij het nieuws? Schrijf u in voor onze gratis nieuwsbrief.

Ontvang historische artikelen, nieuws, boekrecensies en aanbiedingen wekelijks gratis in uw inbox.


Seyss-Inquart was verbolgen over de bepaling in de Vrede van Saint-Germain (1919) dat de nieuwe Oostenrijkse bondsrepubliek zich niet bij Duitsland mocht aansluiten. In 1931 werd hij lid van de NSDAP. Ook trad hij toe tot de paramilitaire Steirische Heimatschutz. Voor straatgevechten was hij echter ongeschikt, omdat hij na een klimongeluk in de Alpen in 1928 een mank been had. Hij bleef een steile jurist, die de bestaande orde langs legalistische weg omver wilde werpen.
 
In februari 1938 dwong Hitler de Oostenrijkse kanselier Kurt Schuschnigg om Seyss-Inquart te benoemen tot minister van Binnenlandse Zaken en Veiligheid. Toen een maand later Duitse tanks Oostenrijk binnenrolden, werd hij ‘rijksstadhouder’. Een van zijn prioriteiten was Joden te dwingen het land te verlaten en hun bezit te confisqueren.
 
Na de verovering van Polen stuurde Hitler de Oostenrijker naar Krakau om daar de politieke leiding op zich te nemen. Seyss-Inquart gaf opdracht voor een ‘zuiveringsactie’ in het dorp Józefow, die 160 Polen het leven kostte. In mei 1940 promoveerde Hitler hem tot rijkscommissaris in het bezette Nederland. ‘Trude, der Führer möchte dass ich Tulpen pflanzen gehe,’ liet hij zijn vrouw weten.
 
De rijkscommissaris moest rekening houden met verschillende Duitse instanties, zoals de NSDAP, de SS en de Wehrmacht, die elkaar soms behoorlijk in de weg zaten. Toch hield hij alle touwtjes in handen. Seyss-Inquart dankte zijn macht aan zijn directe relatie met Hitler en aan zijn vermogen rivalen tegen elkaar uit te spelen. Ondertussen zorgde hij ervoor dat de Führer niets op hem aan te merken had. Hitler prees hem ervoor dat de deportatie van de Nederlandse Joden gesmeerd liep.
 
Aanvankelijk wilde de rijkscommissaris het Nederlandse ‘broedervolk’ met zachte hand nazificeren. Toen dat niet lukte, greep hij vaker naar harde maatregelen. Toch pleitte hij zelfs tegenover Hitler en SS-chef Heinrich Himmler soms voor matiging. Hij geloofde tot het laatst toe dat hij de Nederlanders voor zich kon winnen. ‘Seyss-Inquart is een meester in het afwisselen van de stok en de wortel,’ schreef Josef Goebbels in zijn dagboek.
 
Hitler vertrouwde Seyss-Inquart zo dat hij hem één dag voor zijn zelfmoord benoemde tot minister van Buitenlandse Zaken. Van deze post had de rijkscommissaris steeds gedroomd. Maar het was te laat om ervan te genieten.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Historischnieuwsblad.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste historische verhalen door toonaangevende historici. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand, de eerste maand €1,99. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

2. Hans Fischböck, Generalkommissar voor Financiën en Economie

In het bezette Nederland bleven de verschillende departementen doorwerken onder leiding van de secretarissen-generaal. De regering, die naar Londen was gevlucht, werd vervangen door een Reichskommissariat. Dit college bevatte behalve het opperhoofd Seyss-Inquart nog vier Generalkommissare. Zij stuurden de Nederlandse secretarissen-generaal en hun eigen diensten aan.
 
De Generalkommissar voor Financiën en Economie heette Hans Fischböck. De in 1895 geboren Oostenrijker was een oude bekende van Seyss-Inquart: hij had na de Anschluss als minister gediend in diens overgangskabinet. Net als zijn chef had Fischböck tijdens de Eerste Wereldoorlog aan het front gestaan (als telegrafist) en was hij in Wenen gepromoveerd in de rechten. Vervolgens maakte hij carrière als zakenman. Als minister ontwierp Fischböck een wet om kleine Joodse ondernemingen te ‘ariseren’, die in het hele Groot-Duitse Rijk werd ingevoerd. Begin 1940 werd hij lid van de NSDAP en een paar maanden later van de SS.
 
Ook in Nederland behoorde het roven van Joods eigendom tot Fischböcks takenpakket. Daarnaast schakelde hij samen met Seyss-Inquart de Nederlandse economie in voor de Duitse belangen. Aan het begin van de bezetting profiteerde Nederland van de toegenomen vraag naar levensmiddelen, consumentengoederen, wapens en ammunitie vanuit Duitsland. De werkloosheid daalde sterk. Maar na de inval in de Sovjet-Unie in juni 1941 ging Fischböcks beleid steeds meer op uitbuiting lijken. Berlijn schroefde de leveringseisen aan Nederland op. Alleen kriegswichtige bedrijven mochten blijven produceren; alle andere moesten de poorten sluiten. In 1943 kwam bijna 10 procent van de Duitse import uit Nederland. Bovendien moesten een half miljoen Nederlandse mannen dwangarbeid verrichten in de Duitse industrie.
 

Ook moest Nederland in totaal 1,7 miljard gulden storten in de Duitse schatkist. Volgens Fischböck was dit compensatie voor de Duitse inspanningen om Europa te beschermen tegen de Sovjets. ‘Aangezien Duitsland hoofdzakelijk de mensen en het bloed levert, is het niet meer dan rechtvaardig en billijk om de economische inspanningen van de andere landen als hún bijdrage te beschouwen.’
 

3. Friedrich Wimmer, Generalkommissar voor rechtspraak

Behalve Fischböck nam Seyss-Inquart nóg een vriend uit Oostenrijk mee naar Nederland. Friedrich Wimmer, geboren in 1897, was behalve jurist ook kunsthistoricus. Hij had tijdens de Eerste Wereldoorlog in het Oostenrijks-Hongaarse leger gediend. In de jaren dertig radicaliseerde Wimmer en werd hij lid van de NSDAP en de SS.
 
Wimmer werd staatssecretaris in het Anschluss-kabinet en hield zich onder meer bezig met het opstellen van antisemitische wetteksten. Toen Seyss-Inquart van Hitler opdracht kreeg naar Nederland te gaan, wilde hij per se Wimmer meenemen. Hij had hem leren kennen als een ‘solide jurist en bestuurder’ en een ‘rustige en pientere persoon’.
 
Als Generalkommissar für Verwaltung und Justiz ondermijnde Wimmer het rechtssysteem. De Nederlandse wetten bleven van kracht, tenzij ze werden overruled door nieuwe verordeningen van de bezetter. Rechters die volgens Wimmer onvoldoende snapten wat de bedoeling was, verving hij door NSB’ers. Nederlandse nationaal-socialisten bevolkten ook de zogenoemde vredegerechtshoven, die burgers berechtten die op de een of andere manier de beweging van Anton Mussert hadden geschaad. Bovendien stelden de Duitsers eigen rechtbanken in om verzetsstrijders te vonnissen. Zij veroordeelden minimaal 1331 mensen ter dood.
 
Vanaf de herfst van 1943 nam de bezetter nog maar zelden de moeite om tegenstanders voor de rechter te brengen. Steeds vaker besliste de Sicherheitspolizei wie een enkele reis kreeg naar het concentratiekamp of het vuurpeloton. Als vergelding voor acties van het verzet vermoordde de Sipo ook onschuldige burgers. In het laatste oorlogsjaar voerde Seyss-Inquart het militaire standrecht in, waar de Wehrmacht gretig gebruik van maakte. In feite raakte Wimmer een groot deel van zijn zeggenschap over ‘justitie’ kwijt aan de Duitse politie en het leger. Maar door nauw samen te werken met deze instanties hield hij toch enige controle.
 

4. Hanns Albin Rauter, Generalkommissar voor veiligheid

Rauter was de vierde topfunctionaris wiens wieg – in 1895 – in Oostenrijk stond. Het rijkscommissariaat werd ook wel de ‘Donau-club’ genoemd. Maar terwijl Seyss-Inquart, Fischböck en Wimmer inderdaad een hecht clubje vormden, stond Rauter er met anderhalf been buiten. Als Generalkommissar für das Sicherheitswesen ressorteerde hij onder de rijkscommissaris, maar als Höhere SS- und Polizeiführer (HSSPF) kreeg hij zijn bevelen van Himmler. De SS-chef had weinig op met Seyss-Inquarts ‘wortel en stok’-politiek. Zijn voorkeur ging uit naar de stok.
 
Niemand kon de stok beter hanteren dan Rauter. Hij was een soldaat pur sang. Een onkreukbare geheelonthouder, maar bikkelhard. Na de Eerste Wereldoorlog, waarin hij herhaaldelijk gewond raakte, werd hij actief in ultrarechtse vrijkorpsen. Rauter deed in 1931 mee aan een mislukte couppoging van de Steirische Heimatschutz. Hij werd veroordeeld en vluchtte naar München. Daar trad hij toe tot de SS en gaf hij paramilitaire training aan landgenoten die zich voorbereidden op de Anschluss. In 1939 werd Rauter als lid van de Sicherheitspolizei naar bezet Polen gestuurd. Wat hij daar uitspookte, laat zich raden.
 
Seyss-Inquart was niet blij met Rauters benoeming tot HSSPF in Nederland. De twee kenden elkaar uit de Steirische Heimatschutz. De rijkscommissaris vreesde dat zijn landgenoot zijn ‘fluwelen’ aanpak zou doorkruisen. Een terechte angst. Rauter had het politieapparaat in handen. Wanneer de bevolking in opstand kwam, zoals tijdens de Februaristaking van 1941 en de April-Meistaking in 1943, sloeg hij genadeloos terug. 
 
Bovendien verkondigde Rauter hardop Himmlers standpunt dat Nederland moest worden opgenomen in een Groot-Germaans Rijk. De rijkscommissaris besefte dat annexatie zelfs voor NSB-leider Mussert onaanvaardbaar was. Uit tactische overwegingen koos hij ervoor de staatkundige toekomst van Nederland in het midden te laten. Hiermee volgde Seyss-Inquart de lijn van Hitler. Rauter daarentegen gebruikte de ‘voorman’ van de Nederlandse SS, Henk Feldmeijer, om aan Musserts stoelpoten te zagen.
 
Maar hoewel Seyss-Inquart grote moeite had Rauter in toom te houden, profiteerde hij ook van diens werklust en efficiëntie. Rauter en zijn politiemannen zorgden ervoor dat het verzet effectief werd bestreden en de deportatie van de Nederlandse Joden vlot verliep. Hij was er trots op. ‘Ik wil graag in de hemel boeten voor wat ik de Joden heb aangedaan,’ zei Rauter in een geheime toespraak in mei 1943.
 

5. Fritz Schmidt, partijtechnocraat

De vierde en laatste in het rijtje Generalkommissare was geen Oostenrijker, maar een Westfaler. Hij was te jong (geboren in 1906) om in de Eerste Wereldoorlog te hebben gediend. Vier jaar na het einde van die oorlog nam Fritz Schmidt dienst in het Duitse leger, dat volgens het Verdrag van Versailles maar 100.000 man sterk mocht zijn. Op zijn twintigste werd hij actief in de NSDAP en al snel maakte hij carrière in de partij.
 
In mei 1940 werd Schmidt verantwoordelijk voor de Duitse partijgenoten in Nederland. Daarnaast moest hij namens Seyss-Inquart het contact met de NSB onderhouden. Samen met de rijkscommissaris probeerde Schmidt te voorkomen dat de SS te veel macht kreeg. Schmidt stond in nauwe verbinding met het hoofd van de partijkanselarij van de NSDAP, Martin Bormann, die een rivaal was van Himmler. In feite voerden Schmidt en Rauter een proxi-oorlog tussen de twee kopstukken in het Derde Rijk.
 
Schmidt stelde voor Mussert tot minister-president te benoemen, maar Hitler wees dat plan af. De NSB-leider beschouwde Schmidt als een vriend. Toen de Generalkommissar op 26 juni 1943 in Frankrijk uit een rijdende trein viel en stierf, wist Mussert zeker dat hij door de SS was vermoord. Waarschijnlijker is dat hij zelfmoord pleegde.
 

6. Friedrich Christiansen, opperbevelhebber

Toen de Duitse strijdkrachten op 10 mei 1940 Nederland, België, Luxemburg en Frankrijk aanvielen, wilde de legerleiding in al deze landen een militair regime vestigen. Maar na enkele dagen besloot Hitler de Nederlanders een burgerbestuur te geven. De Wehrmachtbefehlshaber, Friedrich Christiansen, mocht zich slechts met militaire zaken bezighouden en moest de politiek overlaten aan Seyss-Inquart.
 
Christiansen was in 1879 geboren in Wyk op het eiland Föhr. Zijn vader was zeekapitein; zelf koos hij het luchtruim. Tijdens de Eerste Wereldoorlog bombardeerde hij met een watervliegtuig Engelse kustplaatsen. Na de nederlaag was hij eerst testpiloot en ging toen werken op het luchtvaartministerie van Hermann Göring. Volgens het Verdrag van Versailles mocht Duitsland geen luchtmacht hebben, maar in het geheim werden gevechtspiloten opgeleid in het Nationalsozialistische Fliegerkorps. Christiansen kreeg in 1937 de leiding over deze organisatie.
 
Als hoogste militair in Nederland had hij geen andere keuze dan zich te schikken in zijn ondergeschikte rol. Maar naarmate een geallieerde invasie waarschijnlijker werd, zag hij voor zichzelf kansen. Op 29 april 1943 maakte Christiansen – met toestemming van Hitler – bekend dat 300.000 Nederlandse oud-militairen in krijgsgevangenschap zouden worden afgevoerd. Seyss-Inquart was tegen de maatregel, want hij vreesde voor onrust onder de bevolking. Hij kreeg gelijk: overal in het land braken stakingen uit.
 
Christiansen vaardigde een dienstorder uit die hem, in het geval dat Nederland weer frontgebied werd, boven Seyss-Inquart zou stellen. De rijkscommissaris wist deze aanval echter te pareren. Alleen hijzelf mocht de staat van beleg uitroepen en ook dan had Christiansen niets te zeggen over de civiele overheid. Wel mocht de Wehrmacht zelfstandig optreden tegen verzetsgroepen die het op militaire doelen hadden voorzien. Na een aanslag op een legerauto in de buurt van Putten op 1 oktober 1944 beval Christiansen: ‘Het hele nest moet in brand en de hele bende tegen de muur!’ Duitse soldaten deporteerden 659 Puttenaren naar werkkampen; meer dan 80 procent kwam om.

Meer weten

Duitse daders (2015) door Frits Boterman.

Arthur Seyss-Inquart und die deutsche Besatzungspolitik in den Niederlanden
(2015) door Johannes Koll.

De ploert Hanns Albin Rauter en de correcte ambtenaar Wilhelm Harster
(2006) door Theo Gerritse.

Das Personenlexikon zum Dritten Reich
(2016) door Ernst Klee.

Dit artikel is gepubliceerd in Historisch Nieuwsblad 5-2017