Woedende protestanten sloegen in het najaar van 1566 het interieur van katholieke kerken in de Nederlanden kort en klein. Maar de gebouwen vernielden ze niet. Daar wilden ze hun eigen diensten houden.
Ooit verdiende Sebastiaan Matte in Ieper zijn geld als hoedenmaker, maar sinds hij is gegrepen door het ware, protestantse geloof heeft hij zijn stad verlaten. Onder de katholieke vorst Filips II is het protestantisme daar namelijk verboden. Protestanten worden vervolgd, en Matte is thuis zijn leven niet zeker. Daarom leeft hij als vluchteling in Engeland.
Maar in het voorjaar van 1566 lijkt alles te veranderen voor Matte en andere ontheemde protestanten. Nederlandse edelen hebben landvoogdes Margaretha van Parma gesmeekt een einde te maken aan de vervolgingen. En Margaretha heeft beloofd de kwestie voor te leggen aan haar broer Filips II, die in Spanje woont. Terwijl ze op antwoord wacht, schort ze de vervolgingen op.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Voor protestanten in de Nederlanden lijkt een nieuw tijdperk aangebroken. Ze luisteren in groten getale naar hagenpreken, die verspreid over de gewesten plaatsvinden. Buiten de steden en dorpen, dat wel, want het plaatselijk gezag is vaak nog huiverig om de ketters binnen de muren de ruimte te geven.
Beeldenstormers smeren poep aan altaarkleden
Gevluchte protestanten keren vol goede moed terug naar de Nederlanden, en Sebastiaan Matte is een van hen. Bij Calais zet hij voet aan land en in die regio, het huidige grensgebied tussen Frankrijk en België, begint hij in de openlucht te preken. Zijn redes worden publiekstrekkers en op 10 augustus komen zo’n 2000 man naar hem luisteren.
Opgefokt
De inhoud van zijn hagenpreek van die dag is onbekend, maar het moeten opzwepende woorden zijn geweest, want na afloop trekken ongeveer twintig opgefokte mannen naar een klooster in de buurt. Dat is gewijd aan Sint-Laurentius, de favoriete heilige van Filips II, wiens naamdag het is. De mannen slaan er ‘paapse afgodsbeelden’ stuk en beginnen zo een golf van vernielingen die wij nu de Beeldenstorm noemen.
Het klooster waar de Beeldenstorm begint is gewijd aan de favoriete heilige van Filips II
In de weken die volgen, zal de storm over de hele Nederlanden rollen: vanuit de Westhoek naar Antwerpen, waar gelovigen in razernij kerken en kloosters leegtrekken, en stapsgewijs naar het hoge noorden. Overal sneuvelen crucifixen, stenen Maria’s en geschilderde Anna’s, Anthonissen, Jozefs en de hele santenkraam. Beeldenstormers stelen goud- en zilverwerk en smeren poep aan altaarkleden.
Gesneden Maria’s
Dat had Maarten Luther niet voorzien toen hij een halve eeuw eerder met zijn 95 stellingen een aftrap gaf voor de Reformatie. Alleen de Bijbel gaf toegang tot het echte geloof en tot God, aldus Luther, en de rest (inclusief heiligen) was bijgeloof. Toch hoefden kerken van hem niet kaal te zijn, want beelden konden gelovigen inspireren tijdens het gebed.
Andere reformatoren waren op dit punt strenger en gruwden van de ‘afgoderij’ in katholieke kerken. Zij verklaarden de gesneden Maria’s, Paulussen, Petrussen enzovoort in strijd met het tweede van de tien geboden, dat verbiedt God af te beelden.
Veel katholieken hebben eerst begrip voor de gelovigen
Al in 1522 – vijf jaar nadat Luther zijn stellingen verkondigde – leidde deze denktrant tot een beeldenstorm, in Wittenberg. Daarna volgden onder meer Kopenhagen, Münster, Genève en Augsburg.
Ook hervormer Johannes Calvijn is afkerig van beelden, en zijn versie van het protestantisme krijgt halverwege de zestiende eeuw voet aan de grond in de Nederlanden, vooral in de zuidelijke delen. In Antwerpen wordt rond 1555 de eerste gereformeerde gemeente opgericht. Dat is gewaagd, want in 1550 heeft Karel V, vader en voorganger van Filips II, in zogenoemde bloedplakkaten ‘ketterse’ bijeenkomsten verboden. Wie er toch heen gaat, loopt het risico dat al zijn goederen in beslag worden genomen. En dat hij zelf wordt gedood.
Geheim
Veel gelovigen die overgaan tot het protestantisme verlaten daarom de Nederlanden en vestigen zich onder meer in het Duitse Emden en in Londen. Maar ze houden nauw contact met sympathisanten hier en helpen de Antwerpse gemeente oprichten.
In metropool Antwerpen is de controle net iets minder strikt dan in de rest van de Nederlanden, maar ook daar spelen ketters met hun leven als ze naar een dienst gaan. De leden van de vroege gemeente nemen daarom hun voorzorgsmaatregelen. Zo houden ze hun zondagse bijeenkomsten op wisselende plaatsen. Pas op de dag zelf wordt de locatie bekendgemaakt, om de kans op ontdekking klein te houden.
In de Nederlanden spelen de ketters met hun leven als ze naar een dienst gaan
Van zo’n riskante organisatie worden alleen werkelijk overtuigde calvinisten lid, en hun aantal is dan ook bescheiden. Rond 1557 gaat het waarschijnlijk om 150 à 200 gelovigen. Maar deze kleine gemeente zendt – met hulp uit Emden en Londen – wel predikanten naar andere delen van de Nederlanden: naar Brussel, Gent, Breda enzovoort, en naar de Vlaamse Westhoek. Ook daar ontstaan clandestiene gemeenten. En naarmate het calvinisme zich verspreidt, wordt het zichtbaarder. In Doornik, bijvoorbeeld, trekken ze in 1561 door de straten terwijl ze protestantse psalmen zingen.
Van veel katholieke Nederlanders mogen ze hun gang gaan. Het strenge vervolgbeleid van Filips II is impopulair en veel Nederlandse katholieken kunnen enige sympathie opbrengen voor de nieuwe kerkelijke stromingen. Vandaar dat een groep lagere edelen in 1566 het smeekschrift indient bij Margaretha van Parma, waarna het tolerante klimaat ontstaat waarin de hagenpreken plaatsvinden en waarin Sebastiaan Matte durft terug te keren.
Hel
Voor veel welwillende katholieken is de Beeldenstorm die volgt een schok. Vooral op plaatsen waar het fanatisme van de protestanten ervanaf spat, zoals in Antwerpen. In de Antwerpse Onze-Lieve-Vrouwekerk, bijvoorbeeld. Een ooggetuige beschrijft het geweld als een hel. Hemel en aarde lijken er te vergaan en van het interieur blijft weinig over.
Maar lang niet overal gaat het er zo ruig aan toe, want de meeste beeldenstormers hebben een praktisch doel voor ogen: ze willen een eigen kerkgebouw, zonder beelden, maar intact, om hun eigen diensten te houden. Hagenpreken zijn misschien opwindend, maar weinig praktisch, zeker bij slecht weer.
Voor veel welwillende katholieken is de Beeldenstorm een schok
Met dit doel voor ogen zet een deel van de calvinisten in op een goede relatie met het stadsbestuur. In Utrecht, bijvoorbeeld, trekt op 24 augustus 1566 een groepje calvinisten naar het stadhuis, waar ze burgemeester Johan Boll ‘in vrintschap’ verzoeken om twee kerken te mogen gebruiken. De burgemeester belooft overleg en vraagt de calvinisten om geduld.
De volgende dag keren twee van hen terug naar het stadhuis, waar ze aankondigen dat ze ‘die afgriselyckheyt van de beelden uut den kercken’ willen halen. Daarbij doen ze wel de geruststellende belofte dat ze alle kostbaarheden zullen afgeven op het stadhuis. En ondanks de dreigende woorden gunnen ze het stadsbestuur acht dagen extra tijd om te overleggen met Margaretha van Parma en stadhouder Willem van Oranje.
Maar de onderhandelaars hebben een morrende achterban, die genoeg heeft van het wachten. Ondanks de belofte van de afgezanten trekken zij naar de Buurkerk om ‘allen die aultaren ende beelden, groot ende cleyn, die organen, gestoelten ende alle datter inne was’ te breken en in stukken te smijten. Ook drie andere kerken moeten het ontgelden, en de volgende dag nog twee.
Dirk Cater
De Utrechtse calvinistische gelederen zijn dus verdeeld. En naast de compromiszoekende onderhandelaars en de resolutere vandalen lijkt er nog een derde groep betrokken te zijn geweest bij de Beeldenstorm. Uit de rechtbankverslagen over de vernielingen blijkt dat ene Cornelia anderen zou hebben aangezet ‘om de beelden te gaen breeken’ en hun betaling in het vooruitzicht zou hebben gesteld. Dirk Cater, een van de calvinisten die onderhandelde op het stadhuis, zou namen van beeldenstormers hebben genoteerd, zodat ze achteraf konden worden beloond.
Namen van beeldenstormers werden genoteerd zodat ze achteraf konden worden beloond
Dit soort verhalen duikt vaker op, ook in andere steden. Blijkbaar zijn daar weinig mensen bereid zomaar aan het breken te slaan. Daarom huren kapitaalkrachtige calvinisten sterke armen in om kerken leeg te halen.
Bij het sloopwerk gaan de betaalde slopers vaak beheerst te werk. Het doel is immers een bruikbare kerk voor de calvinistische dienst, geen ruïne. Dat strookt met de bevindingen in Utrecht. Ondanks de dreigementen en de wilde verhalen over de Buurkerk blijft de schade in de meeste getroffen kerken beperkt, aldus ooggetuigen.
Furieus
Voor het bezorgde stadsbestuur is dat een relatieve meevaller: de kerken staan overeind en er is geen totale chaos uitgebroken. De gezagsdragers besluiten daarop een beetje mee te buigen met de calvinisten. Ze geven hun toegang tot de Sint-Jacobskerk, om er diensten te houden. Daarmee is de eis van de calvinisten voor de helft ingewilligd.
Maar zo mild als het Utrechste bestuur zich opstelt, zo furieus reageert Filips II. Hij ziet zichzelf als hoeder van het katholicisme en strijdt resoluut tegen alle protestantse ketterij. En in zijn landen duldt hij geen opstandigheid, in welke vorm dan ook.
Met 10.000 soldaten trekt ijzervreter Alva naar het noorden
Hoog tijd dus om orde op zaken te stellen. Dat wordt de taak van de oude ijzervreter Alva. Met tienduizend man trekt hij naar het noorden om de schuldigen achter de Beeldenstorm te straffen en de verworvenheden van de Utrechtse en andere calvinisten terug te draaien.
Maar de calvinisten – hoewel nog steeds ver in de minderheid – zullen hun nieuw verworven privileges met hand en tand verdedigen. In de jaren die volgen, zullen Alva en zijn mannen hen in het nauw brengen en deels uitmoorden. Maar de fanatiekelingen zijn overtuigd van hun gelijk en vechten voor de positie waarvan ze in de zomermaanden van 1566 even hebben kunnen proeven. En zo kan het gebeuren dat ze in een paar decennia uitgroeien van vervolgden tot de dominante religieuze groep in de Noordelijke Nederlanden.
Lees meer over Maarten Luther en het protestantisme