Een negentiende-eeuws ‛verenigingsmanie’ lag aan de wortels van de eerste politieke partijen in Duitsland, Nederland en Engeland.
Verenigingen waren een cruciaal onderdeel van het negentiende-eeuwse maatschappelijke leven. Als negentiende-eeuwers een misstand wilden oplossen, een maatschappelijke groep wilden verheffen of het land vooruit wilden helpen, richtten ze een club op om hun doel te bereiken. Een invloedrijk voorbeeld was de Britse Anti-Corn Law League, die van 1839 tot 1846 streed tegen importheffingen die graan duur maakten.
De oprichters van de eerste moderne politieke partijen in Duitsland, Nederland en Engeland lieten zich door het succes van de graanclub insireren. De Sozialdemokratische Arbeiter Partei (SDAP, 1869), de Anti-Revolutionaire Partij (ARP, 1879) en de National Liberal Federation (NLF, 1877) hadden totaal verschillende politieke kleuren, maar stonden allemaal duidelijk in de verenigingstraditie. Die bracht hen tot de ontwikkeling van politieke partijen, die zowel binnen als buiten het parlement zichtbaar waren als club.
Vaak worden industrialisatie en de bijbehorende opkomst van arbeidersklassen genoemd als drijvende krachten achter de oprichting van politieke partijen. Maar die speelden niet of nauwelijks een rol voor de drie vroege partijen. Ook een andere vaak genoemde verklaring – de strijd om uitbreiding van het kiesrecht – was geen belangrijke reden. Het idee dat organisaties dé manier waren om de wereld te verbeteren speelde een veel grotere rol.
Dit artikel is exclusief voor abonnees